Home

Rechtbank Den Haag, 27-02-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:2616, AWB-13_6146

Rechtbank Den Haag, 27-02-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:2616, AWB-13_6146

Inhoudsindicatie

Verkoopopbrengst van aandelen is belast als inkomen uit met een werkzaamheid verband houdend lucratief belang als bedoeld in artikel 3.92b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 13/6146

(gemachtigde: [A]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.467 (aanslagnummer [aanslagnummer]).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013 te Den Haag.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [B], [C] en [D].

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1.

Eiseres is sinds 15 maart 2010 in dienstbetrekking werkzaam voor [E] B.V. in de functie van laborante.

2.

Eiseres is door haar werkgever in de gelegenheid gesteld om aandelen te kopen in [F] Ltd., de moedermaatschappij van [E] B.V. In maart 2011 heeft eiseres 32 B-aandelen gekocht voor een bedrag van £ 0,01 per aandeel. In oktober 2011 heeft eiseres nog 4 B-aandelen gekocht voor eveneens £ 0,01 per aandeel.

3.

Het geplaatst aandelenkapitaal van [F] Ltd. is verdeeld in de volgende soortaandelen:

A aandelen 20.323

B aandelen 3.280

G aandelen 600

Preferente aandelen (dividend 6%) 207.818.800

Alle aandelen hebben een nominale waarde van £ 0,01 per aandeel. De aandelen A, B en G hebben eenzelfde winstgerechtigheid en zijn achtergesteld ten opzichte van de preferente aandelen.

4.

In december 2011 heeft eiseres haar 36 B-aandelen in [F] Ltd. verkocht voor een bedrag van € 39.328.

5.

Eiseres heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.467. Daarbij heeft zij de verkoopopbrengst van de aandelen ad € 39.328 opgenomen als inkomsten uit dienstbetrekking waarop geen loonheffing is ingehouden.

6.

Met dagtekening 25 mei 2012 heeft verweerder een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011 opgelegd conform de ingediende aangifte. Hiertegen heeft eiseres bij bezwaarschrift met dagtekening 2 juni 2012, welk bezwaarschrift door verweerder op 6 juni 2012 is ontvangen, bezwaar gemaakt.

7.

De definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011, met dagtekening 1 augustus 2012, is conform de ingediende aangifte opgelegd.

8.

Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres tegen de voorlopige aanslag aangemerkt als een bezwaar tegen de definitieve aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de opbrengst van de aandelen aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en de definitieve aanslag gehandhaafd. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.

Geschil 9. In geschil is het antwoord op de vraag of de verkoopopbrengst van de aandelen belast is als inkomen uit met een werkzaamheid verband houdend lucratief belang als bedoeld in artikel 3.92b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).

10.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de verkoopopbrengst van de aandelen niet in box 1 belast dient te worden, maar dat de aandelen behoren tot de rendementsgrondslag in box 3. Hiertoe voert zij aan dat de opbrengst niet onder artikel 3.92b, van de Wet IB 2001 kan worden gebracht, nu niet is voldaan aan de voorwaarde dat beoogd is een beloning te geven voor werkzaamheden. Voorts voert eiseres aan dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3.92b, van de Wet IB 2001 blijkt dat de wetgever niet het oogmerk heeft gehad om belastingplichtigen zoals zij in de heffing te betrekken.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.139.

11.

Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd betwist en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

12.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011. Op grond van artikel 9.5, derde lid, van de Wet IB 2001 is het echter niet mogelijk om bezwaar aan te tekenen tegen een voorlopige aanslag. Nu partijen ter zitting hebben aangedrongen op een inhoudelijke behandeling van de zaak door de rechtbank en hebben aangegeven terugwijzing van de zaak niet wenselijk te achten, zal de rechtbank het bezwaar om proceseconomische redenen aanmerken als een verzoek om herziening in de zin van artikel 9.5, eerste lid, van de Wet IB 2001. De uitspraak op bezwaar zal de rechtbank vervolgens aanmerken als de voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 9.5, tweede lid, van de Wet IB 2001, waarbij het verzoek om herziening is afgewezen. Het beroepschrift zal de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:1a van de Awb, beschouwen als een rechtstreeks beroepschrift tegen de afwijzing van het verzoek om herziening. Partijen hebben ter zitting verklaard hiermee in te stemmen.

13.

Ingevolge artikel 3.92b, van de Wet IB 2001 wordt onder een werkzaamheid mede verstaan het houden van aandelen als bedoeld in het tweede lid van dat artikel, indien de voordelen die met deze aandelen worden behaald, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder deze aandelen zijn verkregen, naar moet worden aangenomen mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon.

14.

Niet in geschil is dat de door eiseres gehouden B-aandelen, aandelen zijn in de zin van artikel 3.92b, tweede lid, onderdeel a van de Wet IB 2001 en dat derhalve sprake is van zogenoemde lucratief-belangaandelen.

15.

Vast staat dat alleen werknemers en oud-werknemers van [F] Ltd. en haar dochtermaatschappijen in de gelegenheid zijn gesteld om de B-aandelen te kopen en dat deze aandelen niet op de beurs dan wel op andere wijze konden worden verkregen. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat het de werkzaamheden van eiseres zijn geweest die haar in staat hebben gesteld om de aandelen te verwerven.

Gelet op de verhouding tussen het geringe geïnvesteerde kapitaal en het aanzienlijke potentiele rendement dat met de aandelen kon worden behaald en gelet op het feit dat eiseres door de zeer geringe aankoopprijs geen neerwaarts risico heeft gelopen met betrekking tot de koersontwikkeling van de aandelen, bezien in samenhang met het feit dat op de aandelen zogenoemde good leaver-, bad leaver- en resigning leaver-bepalingen van toepassing waren, is naar het oordeel van de rechtbank beoogd de aandelen te verstrekken bij wijze van beloning voor de werkzaamheden die eiseres voor [E] B.V. heeft verricht. Verweerder heeft het houden van het aandelenbelang daarom terecht als een werkzaamheid aangemerkt en het verkoopresultaat tot het box 1-inkomen gerekend.

16.

Het standpunt van eiseres dat de wetgever niet het oogmerk heeft gehad om belastingplichtigen als eiseres in de heffing te betrekken wordt door de rechtbank verworpen. Artikel 3.92b, van de Wet IB 2011 bevat geen uitzondering voor (bepaalde categorieën) werknemers en uit de parlementaire behandeling van genoemd artikel blijkt bovendien dat de wetgever bij de totstandkoming van de wetgeving heeft onderkend dat ook werknemers met de toepassing van de regeling geconfronteerd kunnen worden (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 459, nr. 6, p. 20).

17.

Gelet op het bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

18.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.

Rechtsmiddel