Home

Rechtbank Den Haag, 04-04-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:4443, AWB-13_9837

Rechtbank Den Haag, 04-04-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:4443, AWB-13_9837

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 april 2014
Datum publicatie
23 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2014:4443
Zaaknummer
AWB-13_9837

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2010. De zoon van eiseres heeft zonder toestemming van zijn ouders bloembollen aangekocht op naam van een ontbonden maatschap waarvan hij met zijn ouders deel uitmaakte. De rekening is door de zoon niet betaald. Eiseres, haar echtgenoot (identieke uitspraak met nummer 13/9836) en de zoon zijn hoofdelijk aangesprakelijk gesteld door de leverancier. De vordering is toegewezen. In haar aangifte heeft eiseres een bedrage als nagekomen bedrijfslasten in aftrek gebracht, bestaande uit advocaatkosten en kosten van de bloembollen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bedrag terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 13/9837

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2014 in de zaak tussen

(gemachtigde: [A]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.529 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.551.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014 te Den Haag.

Eiseres is, met bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Overwegingen

Feiten

1.

Eiseres dreef tot 1 januari 2005 in maatschapsverband met haar echtgenoot en zoon een onderneming. De maatschap, genaamd [D], is per 1 januari 2005 ontbonden. De zoon heeft de door de maatschap gedreven onderneming voor eigen rekening voortgezet onder de naam [E].

2.

De zoon heeft in juli 2009 zonder toestemming van zijn ouders op naam van de maatschap een koopcontract met leverancier [F] gesloten voor de aankoop van bloembollen. De zoon heeft de rekening van voornoemde bloembollen niet betaald.

3.

Eiseres, haar echtgenoot en de zoon zijn hoofdelijk aansprakelijk gesteld door [F]. Het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel heeft bij uitspraak van 25 maart 2010 de vordering van [F] van € 55.159,96, vermeerderd met handelsrente, toegewezen en bepaald dat eiseres voor een derde daarvan kan worden aangesproken.

4.

Rechtbank Haarlem, nr. 171253/HA ZA 10-941, heeft in haar vonnis van 23 februari 2011 de vordering van eiseres en haar echtgenoot tot vernietiging van voornoemde uitspraak afgewezen. Daarbij is onder 4.7 geoordeeld:

“(…)

Ook indien zou moeten worden aangenomen dat al die transacties zonder toestemming van [D] tot stand zijn gebracht, heeft [D], door de desbetreffende koopbriefjes ongeopend door te geleiden aan [E] zonder bij IGH te protesteren tegen de tenaamstelling, de schijn gewekt dat de maatschap nog steeds zakelijke transacties aanging en [E] bevoegd was die maatschap te vertegenwoordigen, onder meer bij het aangaan van de onderhavige overeenkomst. Onder al deze omstandigheden kan [D] zijn uittreding uit de maatschap c.q. de onbevoegdheid van [E] niet tegenwerpen aan [F].”

5.

In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 heeft eiseres een bedrag van € 38.937 als nagekomen bedrijfslasten in aftrek gebracht, bestaande uit advocaatkosten en kosten van bollen (hierna: de kosten).

6.

Bij de aanslagregeling heeft verweerder de aftrek van de kosten niet geaccepteerd.

Geschil 7. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van het bedrag van € 38.937, hetgeen eiseres stelt en verweerder betwist. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

8.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bedrag van € 38.937 terecht niet in aftrek heeft toegelaten. De maatschap is per 1 januari 2005 ontbonden. Eiseres dreef nadien geen onderneming meer. De vordering van [F] op eiseres is ontstaan door een handeling van de zoon in 2009. Aangezien eiseres vanaf het jaar 2005 geen onderneming dreef en de kosten geen verband houden met ondernemershandelingen van vóór het jaar 2005, kwalificeren de kosten niet als (nagekomen) bedrijfslasten. Dat de kosten horen bij een andere bron van inkomen is niet aannemelijk gemaakt. De kosten zijn daarom niet aftrekbaar. Anders dan eiseres kennelijk meent, betreft de aansprakelijkstelling een civielrechtelijke kwestie waarin geen fiscaalrechtelijke kwalificatie besloten ligt.

9.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

10.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014.

Rechtsmiddel