Rechtbank Den Haag, 22-04-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5556, AWB-13_10120
Rechtbank Den Haag, 22-04-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5556, AWB-13_10120
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 april 2014
- Datum publicatie
- 14 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:5556
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2015:1544, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-13_10120
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Eiseres exploiteert een hondenschool. Geen sprake van een bron van inkomen. Beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Beroepen ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 13/10120 en SGR 13/10125
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014 te Den Haag.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], [B] en [C].
Gelijktijdig met de onderhavige beroepen zijn behandeld de beroepen van eiseres met de zaaknummers SGR 13/9861, SGR 13/10121 en SGR 13/10124.
Overwegingen
Feiten
Eiseres exploiteert sinds het jaar 2001 in de vorm van een eenmanszaak een hondenschool. Daarnaast genoot zij tot en met 2011 inkomsten uit dienstbetrekking en in 2012 een WW-uitkering.
Eiseres heeft voor de onderhavige jaren aangifte gedaan van belastbare inkomens uit werk en woning van € 22.590 (2011) en € 1.685 (2012). In haar aangiften heeft zij verliezen uit onderneming aangegeven van € 10.378 (2011) en € 7.927 (2012).
In mei 2013 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is, voor zover hier van belang, de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2012. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van verweerder van 21 mei 2013.
In het controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Bij de aanslagregeling is verweerder afgeweken van de ingediende aangiften en heeft hij de belastbare inkomens uit werk en woning van eiseres € 9.133 (2011) en € 6.976 (2012) hoger vastgesteld. De correcties betreffen het niet in aanmerking nemen van de onder 2 vermelde aangegeven verliezen.
Als bijlage bij haar nadere stuk heeft eiseres een verlies- en winstrekening over het jaar 2013 gevoegd waaruit een winst blijkt van € 768.
Geschil
7. In geschil is of het exploiteren van een hondenschool voor eiseres een bron van inkomen vormt. Zo geen sprake is van een bron van inkomen is in geschil of verweerder bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat als er winst wordt gemaakt in 2013, de correcties over de onderhavige jaren zullen worden teruggedraaid.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bron van inkomen. Subsidiair doet zij een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij stelt dat de controleur haar heeft gezegd dat indien de omzet van de hondenschool flink zou stijgen en er winst wordt gemaakt, alle aanslagen teruggedraaid zullen worden en eiseres als ondernemer wordt gezien.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van een bron van inkomen geen sprake is. Van opgewekt vertrouwen is volgens hem geen sprake. Verweerder weerspreekt dat de controleur zich heeft uitgelaten zoals door eiseres gesteld.
Voor de nadere onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Er is sprake van een bron van inkomen indien wordt deelgenomen aan het economische verkeer, voordeel wordt beoogd en dat voordeel ook redelijkerwijs is te verwachten. Nu verweerder dit betwist, dient eiseres aannemelijk te maken dat zij voordeel beoogde en dat redelijkerwijs kon worden verwacht dat zij met haar activiteiten positieve resultaten zou behalen.
Vaststaat dat eiseres in de onderhavige jaren en de daaraan voorafgaande jaren geen positieve resultaten heeft behaald met het exploiteren van de hondenschool. Gelet hierop en mede gelet op hetgeen eiseres in het beroepschrift heeft aangevoerd, onder meer dat de hondenschool eigenlijk geen commercieel bedrijf is, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat eiseres in de onderhavige jaren voordeel beoogde en dat redelijkerwijs een voordeel viel te verwachten. Daarom was in de onderhavige jaren geen sprake van een bron van inkomen. De omstandigheid dat in 2013 een bescheiden positief resultaat is behaald, leidt niet tot een ander oordeel. Een en ander laat onverlet dat, mede gelet op hetgeen eiseres in het beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot de extra tijd die zij inmiddels besteedt aan de hondenschool, in een later jaar alsnog een bron van inkomen kan ontstaan.
Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Afgezien van de vraag of in het jaar 2013 wel sprake is van een bron van inkomen, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt door eiseres dat de controleur de onder 8 bedoelde toezegging heeft gedaan. In dit verband wijst de rechtbank erop dat in het controlerapport staat vermeld onder punt 3.1:
“Indien de situatie zich in de toekomst wijzigt en de inkomsten minus de kosten uit de beschreven activiteiten structureel winstgevend zijn dient belastingplichtige dit op aangifte aan te geven.
Met belastingplichtige is besproken dat de omzet en de te verwachten omzet over de volgende jaren in combinatie met het resultaat dan zeer sterk gestegen moeten zijn.
Ingevolge artikel 3.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kunnen dan per saldo resterende kosten en lasten die gemaakt zijn in de vijf kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het eerste kalenderjaar als ondernemer in aftrek worden gebracht.
(…)
Indien belastingplichtige in de komende jaren met betrekking tot de genoemde activiteiten als ondernemer aangemerkt wordt, dient bij het in aftrek brengen van de per saldo resterende kosten en lasten die gemaakt zijn in de vijf kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het eerste jaar als ondernemer het volgende in acht te worden genomen. (…)”
Hieruit volgt dat de controleur een juiste voorstelling van de werking van artikel 3:10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 had. De rechtbank acht dan niet aannemelijk dat hij tegen eiseres wat anders heeft gezegd, maar veeleer dat sprake is van een misverstand.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.