Home

Rechtbank Den Haag, 21-05-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:7198, AWB-13_9620

Rechtbank Den Haag, 21-05-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:7198, AWB-13_9620

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
21 mei 2014
Datum publicatie
19 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2014:7198
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_9620
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.91, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.92

Inhoudsindicatie

Onvoldoende bewijs voor het in aanmerking nemen van verlies op ter beschikking gesteld vermogen nu geen stukken zijn overgelegd zoals bijvoorbeeld overeenkomsten van geldlening. De verklaring van eiser dat hij ruim € 15.000.000 heeft geïnvesteerd, wat zijn beweegredenen waren en zijn verklaring dat mede door toedoen van derden die gelden verloren zijn gegaan maken dit niet anders. Omdat er geen jaarstukken van de ‘grootkoopman’ zijn overgelegd en er ook geen cijfermatige onderbouwing is overgelegd kan eiser evenmin worden gevolgd in zijn standpunt dat er gegeven het geheel van investeringen via diverse vennootschappen sprake is van 'grootkoopmanschap’.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 13/9620

(gemachtigde: [A]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 321.682 na verrekening van een verlies uit voorgaande jaren. Tevens heeft verweerder daarbij een beschikking heffingsrente gegeven.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door [B] en [C].

Namens eiser heeft zijn gemachtigde een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Overwegingen

Feiten

1.

Eiser heeft zich de afgelopen twintig jaar bezig gehouden met het opzetten en het financieren van activiteiten rond het hergebruik van grondstoffen (de activiteiten). De activiteiten hebben onder meer plaatsgevonden in en via diverse vennootschappen zoals [D] B.V., [E] B.V. en [F] Ltd (de vennootschappen).

2.

De financiering van de activiteiten vond in eerste instantie plaats uit een door eiser ontvangen erfenis en later met leningen van familieleden. Er zijn echter nooit leningovereenkomsten opgemaakt tussen eiser en de vennootschappen, noch was er sprake van vergoedingen voor de geldverstrekkingen. Eiser beschikte niet over een behoorlijke administratie waaruit de geldverstrekkingen blijken.

3.

Eiser heeft aangifte voor het jaar 2009 gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 13.636. Dit bedrag is samengesteld uit afkoopsommen van lijfrentes van € 336.364 en een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 350.000 als gevolg van de afwaardering van enkele van de onder 2 bedoelde geldverstrekkingen met dat bedrag.

4.

Verweerder is afgeweken van de aangifte en heeft het belastbare inkomen uit werk en woning, na correctie van de afwaardering van de geldverstrekkingen van € 350.000, vastgesteld op € 321.682.

Geschil

5.

In geschil is of het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden verminderd met een bedrag van € 350.000 als verlies op ter beschikking gesteld vermogen, hetgeen eiser bepleit en verweerder bestrijdt.

6.

Eiser stelt primair dat hij in de afgelopen jaren ruim € 15.000.000 heeft geïnvesteerd in de activiteiten. Een groot deel van die financiering is in de loop van die jaren verloren gegaan. Voor het onderhavige jaar heeft eiser het verlies op het aan de vennootschappen ter beschikking gestelde vermogen gesteld op € 350.000.

Subsidiair neemt eiser het standpunt in dat er sprake is van grootkoopmanschap op grond waarvan een verlies op de investeringen van € 350.000 in aanmerking moet worden genomen.

7.

Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.

8.

Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

9.

Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij vermogen ter beschikking heeft gesteld als bedoeld in artikel 3.91 of 3.92 van de Wet IB 2001. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet geslaagd in deze bewijslast. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

10.

Eiser heeft geen stukken overgelegd zoals bijvoorbeeld overeenkomsten van geldlening waaruit blijkt onder welke condities de gelden zijn verstrekt en waaruit onder meer een terugbetalingsverplichting van de vennootschappen zou kunnen blijken. De verklaring van eiser dat hij over jaren ruim € 15.000.000 heeft geïnvesteerd in de activiteiten, wat zijn beweegredenen daartoe waren en zijn verklaring dat mede door toedoen van derden die gelden verloren zijn gegaan en dat er niet of nauwelijks administratieve vastleggingen zijn, zijn onvoldoende bewijs voor het in aanmerking nemen van verlies op ter beschikking gesteld vermogen als bedoeld in de aangegeven wetsartikelen.

11.

Ten aanzien van [F] Ltd heeft eiser ter onderbouwing van zijn stelling nog gewezen op de jaarstukken van die vennootschap, maar de rechtbank kan eiser hierin niet volgen nu uit die jaarstukken niet van enige verplichting jegens eiser blijkt. Uit de jaarstukken blijkt immers dat [E] B.V. de grootste schuldeiser is en eiser kan niet met de vennootschap worden vereenzelvigd. Ook eisers beroep op het arrest HR 3 mei 2013, nr. 12/04193, ECLI:NL:HR:LJN BZ9156, faalt omdat dat arrest is gewezen met als uitgangspunt dat er een intentieovereenkomst was gesloten waarbij een bepaalde verdeling tussen een investering door middel van aandelenkapitaal en een investering door middel van leningen was gemaakt. In het onderhavige geval is noch sprake van een dergelijke overeenkomst noch van een dergelijke verdeling.

12.

De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn standpunt dat er gegeven het geheel van investeringen via diverse vennootschappen sprake is van 'grootkoopmanschap’, omdat er geen jaarstukken van de grootkoopman zijn overgelegd en de stelling ook overigens niet cijfermatig is uitgewerkt.

13.

Gelet op wat hiervoor is overwogen wordt het beroep ongegrond verklaard.

Proceskosten

14.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en mr. J.P.F. Slijpen, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2014.

Rechtsmiddel