Home

Rechtbank Den Haag, 15-04-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:9152, AWB-13_10374

Rechtbank Den Haag, 15-04-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:9152, AWB-13_10374

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft op verzoek van eiseres haar taxi’s en ambulances bij voor bezwaar vatbare beschikking vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting. Tussen partijen is in geschil de ingangsdatum van die vrijstelling. Verweerder heeft die bepaald op de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek door verweerder is ontvangen. Eiseres meent dat dit de datum van tenaamstelling na de keuring door de RDW moet zijn. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder de beschikkingen conform de wettelijke bepalingen heeft afgegeven en ook is niet in geschil dat de taxi’s en ambulances vanaf de keuring door de RDW voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstelling. De rechtbank oordeelt dat de gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres zijn geschonden nu zij aannemelijk heeft gemaakt dat de werkwijze, met betrekking tot de aanvraag van de vrijstelling, ten opzichte van het verleden is aangepast door RDW en verweerder zonder dat eiseres daarvan adequaat op de hoogte is gesteld en waardoor de taxi’s en ambulances ten onrechte niet waren vrijgesteld terwijl ze materieel wel voldeden aan de voorwaarden voor de vrijstelling. De rechtbank bepaalt dat de vrijstellingen ingaan per de datum waarop het de taxi’s of ambulances was vergund om als zodanig van de weg in Nederland gebruik te maken.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 13/10374, SGR 13/10376, SGR 13/10378, SGR 13/10379, SGR 13/10382, SGR 13/10383, SGR 13/10385 tot en met SGR 13/10389, SGR 13/10392, SGR 13/10394 tot en met SGR 13/10398, SGR 13/10400, SGR 13/10401, SGR 13/10403, SGR 13/10404, SGR 13/10406, SGR 13/10407, SGR 13/10409, SGR 13/10410, SGR 13/10412, SGR 13/10416, SGR 13/10418 tot en met SGR 13/10424, SGR 13/10426 tot en met SGR 13/10429, SGR 13/10431, SGR 13/10433, SGR 13/10435, SGR 13/10439 tot en met SGR 13/10445, SGR 13/10447, SGR 13/10449, SGR 13/10451, SGR 13/10453 tot en met SGR 13/10461, SGR 13/10470 tot en met SGR 13/10472 en SGR 13/10474 tot en met SGR 13/10480 (hierna: SGR 13/10374 en andere)

[X] B.V. (v.h.o.n. [Y] B.V.), te [Z], eiseres

en

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeken van eiseres om vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor taxi’s en ambulances toegewezen met ingang van de eerste dag van het tijdvak waarin de verzoeken om vrijstelling door verweerder zijn ontvangen.

Verweerder heeft de bezwaren tegen de beschikkingen met betrekking tot de taxi’s op 8 november 2013 afgewezen. De bezwaren tegen de beschikkingen met betrekking tot de ambulances heeft hij afgewezen op 18 november 2013.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op de bezwaren beroepen ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014. Namens eiseres zijn verschenen haar financieel directeur [A], bijgestaan door [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

Overwegingen

Feiten

1.

Verweerder heeft de verzoeken van eiseres om toepassing van de vrijstelling voor taxi’s en ambulances van artikel 72, eerste lid, aanhef en onder n, respectievelijk de vrijstelling van artikel 71, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (de Wet) in samenhang met de artikelen 23 en 27 respectievelijk artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 bij voor bezwaar vatbare beschikkingen toegekend. Hij heeft de ingangsdatum van de vrijstellingen met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals opgenomen in het Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting (Besluit van 15 juni 2012, nr. BLKB/2012/942M) bepaald op de eerste dag van het tijdvak waarin de verzoeken om vrijstelling door verweerder zijn ontvangen.

2.

Eiseres heeft met betrekking tot de onderhavige taxi’s en ambulances motorrijtuigenbelasting voldaan waarbij verweerder steeds gebruik heeft gemaakt van een machtiging tot automatische incasso.

3.

Als bijlage A van het verweerschrift is opgenomen een “voorbeeld RDW-brief” van verweerder aan eiseres van 11 oktober 2011 met de volgende inhoud:

“Onlangs heeft u een aanvraag gedaan voor blauwe taxikentekenplaten voor het voertuig met kenteken …. Met deze brief laat ik u weten dat u blauwe kentekenplaten kunt gebruiken. (…)

Belangrijk: bewaar deze brief

Bewaar deze brief zorgvuldig, u krijgt hem maar één keer. Bij eventuele controles moet u deze brief kunnen laten zien. (…)

Vragen over de betaalde motorrijtuigenbelasting

Als u vragen hebt over de betaalde motorrijtuigenbelasting, kunt u contact opnemen met de Belastingdienst. (…)”

4.

Als productie 5 bij de aanvulling op het beroepschrift is een brief gevoegd van verweerder aan eiseres van 12 september 2013 waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Op 8 augustus 2013 heb ik via de RDW te Veendam uw verzoek om vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor een taxi met het kenteken … ontvangen. Om uw verzoek te kunnen afhandelen vraag ik u om onderstaande verklaring te ondertekenen en deze samen met de volgende bescheiden voor 26 september 2013 aan mij terug te sturen. (…)

Een fotokopie van het kentekenbewijs (…)

Een fotokopie van het (…) vergunningsbewijs.

Verklaring

Ik verklaar dat het motorrijtuig met kenteken … geheel of nagenoeg geheel (tenminste 90%) wordt gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000(…)”.

Het procesdossier bevat vele brieven met een gelijkluidende inhoud die eerder zijn gedateerd.

Geschil en standpunten van partijen

5.

In geschil is de datum van ingang van de vrijstelling.

6.

Eiseres neemt het standpunt in dat de vrijstellingen vanaf de datum van de tenaamstelling moeten worden toegekend en beroept zich daarbij op het zorgvuldigheidsbeginsel en het fair-play beginsel. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres aangevoerd dat er een werkwijze werd gehanteerd waarbij de RDW gegevens zond aan verweerder naar aanleiding waarvan deze aan belanghebbenden vroeg om het inzenden van stukken en het afleggen van een verklaring en eventueel het beantwoorden van vragen. Zij verwijst hiervoor naar de brieven als vermeld onder 4. Na akkoordbevinding verleende verweerder de vrijstellingen met ingang van de datum van toelating op de weg in Nederland als taxi of ambulance.

Eiseres stelt dat zij niet is geïnformeerd over de verandering in de werkwijze. Doordat verweerder de belastingbedragen automatisch mocht incasseren, heeft zij dit niet meteen opgemerkt. Eerst nadat dat het geval was heeft eiseres alsnog de verzoeken om vrijstelling gedaan.

7.

Verweerder neemt het standpunt in dat de vrijstellingen op grond van de wettelijke bepalingen en de hardheidsclausule als vermeld in 1 niet eerder kunnen ingaan dan op de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek om vrijstelling is ingediend. Hij stelt dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het (tijdig) aanvragen van een vrijstelling. Uit de brieven als vermeld onder 3 blijkt dat dat de RDW eiseres voldoende heeft geïnformeerd. Noch de RDW noch de Belastingdienst heeft haar zorgplicht verzaakt. Er is ook geen sprake van gewijzigd beleid.

8.

Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

9.

De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de taxi’s en ambulances vanaf het moment waarop de RDW de voertuigen heeft gekeurd voldoen aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van belasting en dat, indien de verzoeken tijdig waren ingediend, de vrijstellingen zouden zijn verleend vanaf het moment dat met de taxi’s en de ambulances gebruik zou worden gemaakt van de weg in Nederland.

10.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de vrijstellingsbeschikkingen gegeven overeenkomstig de wettelijke bepalingen met inbegrip van de in 1 vermelde hardheidsclausule.

11.

De rechtbank oordeelt dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat het verlenen van vrijstellingen in het verleden verliep op initiatief van verweerder waarna eiseres om een vrijstelling kon verzoeken op de in 4 geciteerde brief aangegeven wijze. De rechtbank acht ook aannemelijk dat deze werkwijze op enig moment is verlaten. De rechtbank acht de verklaring van eiseres dat de veranderde werkwijze van verweerder – mede als gevolg van de afgegeven machtiging tot automatische incasso - niet meteen werd opgemerkt, geloofwaardig.

Ook heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij niet, althans onvoldoende, over deze wijziging is geïnformeerd. De inhoud van de in 3 geciteerde brief, die verweerder in geding heeft gebracht als bewijs van het tegendeel, geeft geen aanleiding tot een andersluidend oordeel.

Verweerder heeft aldus onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres; vergelijk artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het niet verlenen van de vrijstellingen met ingang van de data dat de taxi’s en ambulances waren vergund om als zodanig van de weg in Nederland gebruik te maken is om die reden in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

12.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Doende wat verweerder had behoren te doen wijzigt de rechtbank de ingangsdatum van de vrijstellingsbeschikkingen. Verweerder dient de te veel betaalde motorrijtuigenbelasting aan eiseres terug te betalen.

Proceskosten

13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op de bezwaren;

-

wijzigt de beschikkingen op de verzoeken om vrijstelling in die zin dat de vrijstellingen ingaan per de datum waarop het de taxi’s of ambulances was vergund om als zodanig van de weg in Nederland gebruik te maken en verklaart dat deze uitspraak in zoverre daarvoor in de plaats treedt;

-

draagt verweerder op de te veel betaalde motorrijtuigenbelasting aan eiseres terug te betalen;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.F. Slijpen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.

ter

Rechtsmiddel