Rechtbank Den Haag, 01-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:9317, AWB-12_4314
Rechtbank Den Haag, 01-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:9317, AWB-12_4314
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 juli 2014
- Datum publicatie
- 31 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:9317
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2015:3313, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-12_4314
Inhoudsindicatie
Artikel 6:21 Awb
Het beroep op dwaling is gebaseerd op de verwachting van eiseres omtrent het verlenen van een bouwbestemming aan de percelen door de gemeente; derhalve op een - onzekere - toekomstige gebeurtenis. Een beroep op dwalng kan echter slechts slagen, indien deze betrekking heeft op vaststaande feiten. Het niet juist inschatten van een toekomstige onzekere gebeurtenis kan echter geen grond voor dwaling opleveren.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 12/4314, SGR 12/4435, SGR 12/4323 en SGR 12/4329
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) (aanslagnummer [aanslagnummer]) en voor de jaren 2001, 2002 en 2003 aanslagen IB/PVV (aanslagnummers [aanslagnummer], [aanslagnummer] en [aanslagnummer]) opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV 2001 en de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 zijn respectievelijk een verzuimboete en een vergrijpboete opgelegd. Bij alle aanslagen is steeds heffingsrente in rekening gebracht.
Tegen de uitspraken op bezwaar was beroep ingesteld. De beroepen waren geregistreerd onder de nummers Awb 07/6141 (navorderingsaanslag IB/PVV 2001), Awb 07/660 (aanslag IB/PVV 2001), Awb 07/6142 (aanslag IB/PVV 2002) en Awb 07/6143 (aanslag IB/PVV 2003).
De mondelinge handeling van deze beroepen was bepaald op 20 mei 2009 om 9:30 uur. Voorafgaand aan de zitting, op 19 mei 2009, hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Bij faxbericht van 20 mei 2009, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag om 9:12 uur, zijn de beroepen ingetrokken. Bij brieven van 4 juni 2009 is door de rechtbank aan partijen bevestigd dat de beroepen zijn ingetrokken.
Bij brief van 5 mei 2011 is namens eiseres aan de rechtbank verzocht de bij brief van 20 mei 2009 ingetrokken beroepen wegens dwaling ongedaan te maken. Bij brief van 20 juni 2011 heeft de rechtbank het verzoek van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft tegen de afwijzing hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 14 mei 2012, BK/IC-11/00534, is het hoger beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en is bepaald dat de rechtbank het oordeel over het verzoek van eiseres om de intrekking van de beroepen ongedaan te maken, had moeten neerleggen in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht. Vervolgens zijn de zaken naar de rechtbank teruggewezen voor verdere behandeling.
De zaken zijn daarna bij de rechtbank opnieuw geregistreerd onder nummers SGR 12/4435 (navorderingsaanslag IB/PVV 2001), SGR 12/4314 (aanslag IB/PVV 2001), SGR 12/4323 (aanslag IB/PVV 2002) en SGR 12/4329 (aanslag IB/PVV 2003).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014.
Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].
Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van de echtgenoot van eiseres, [Y].
Overwegingen
Feiten
Eiseres heeft op 19 mei 2009 met verweerder een vaststellingovereenkomst gesloten onder meer ter beëindiging van haar geschilpunten over de onderhavige aanslagen.
Bij faxbericht van 20 mei 2009 zijn de beroepen namens eiseres ingetrokken. In dat bericht is het volgende opgenomen:
“Zoals telefonisch aangekondigd, delen wij u hierbij mede dat cliënten, [Y] en [X], [C] B.V., [D] B.V. en [E] B.V., als gevolg van een met de Belastingdienst gesloten compromis de beroepsprocedures in de in de bijlage vermelde zaken intrekken.
Dat betekent dat de mondelinge behandeling van deze beroepschriften heden om 9.30 uur niet behoeft plaats te vinden.”.
In de bijlage zijn onder de naam van eiseres de registratienummers van de beroepen Awb 07/660, Awb 07/6141, Awb 07/6142 en Awb 07/6143 vermeld.
3. Bij brieven van 4 juni 2009 heeft de rechtbank de intrekkingen aan eiseres en aan verweerder bevestigd.
Geschil
4. Aan de orde is of de intrekking van de beroepen wegens dwaling ongedaan kan worden gemaakt.
Eiseres stelt dat partijen verschoonbaar hebben gedwaald. Bij het sluiten van de vaststellingovereenkomst zijn verweerder en eiseres ervan uitgegaan dat de in de vaststellingsovereenkomst bedoelde percelen een bouwbestemming zouden krijgen en daardoor een aanzienlijke waarde zouden vertegenwoordigen. De bouwbestemming is - tegen alle verwachtingen in - niet aan de percelen toegekend. Als eiseres dit had geweten, zou zij deze overeenkomst niet hebben gesloten en de beroepen niet hebben ingetrokken. Eiseres neemt het standpunt in dat deze omstandigheid niet aan haar kan worden toegerekend en verzoekt de intrekking van de beroepen wegens dwaling ongedaan te maken.
Verweerder neemt het standpunt in dat de beroepen rechtsgeldig zijn ingetrokken omdat er geen sprake is van dwaling.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Verzoek om uitstel
Na voormelde uitspraak van gerechtshof ’s-Gravenhage is bij brief van 24 mei 2012 namens eiseres aan de rechtbank verzocht om alvorens uitspraak te doen, een onderzoek ter zitting te houden. Vervolgens werd door eiseres op 28 juni 2012 verzocht om een conclusie van repliek te mogen indienen. Door de rechtbank werd daarvoor op 2 augustus 2012 de mogelijkheid geboden tot 24 augustus 2012. Daags voor het verlopen van de termijn werd door eiseres gevraagd om verlenging van de termijn tot 15 oktober 2012. Dat verzoek werd niet ingewilligd. Nadat bij partijen op 26 september 2012 navraag was gedaan naar verhinderdata en nogmaals op 10 december 2012 en 21 januari 2013, bleek 25 april 2013 geschikt als zittingsdatum, waarvoor partijen op 18 maart 2013 werden uitgenodigd. Die zitting werd op verzoek van eiseres van 25 maart 2013, in verband met de gezondheidstoestand van haar echtgenoot uitgesteld. In reactie op een telefonische vraag van de rechtbank op 17 mei 2013, is namens eiseres bij brief van 22 mei 2013 gevraagd rekening te houden met de medische situatie van haar echtgenoot en de zitting later in het jaar, “bijvoorbeeld in oktober 2013”, te houden. Gevraagd naar de mogelijkheid van een zitting op 20 februari 2014 heeft de toenmalige gemachtigde bij brief van 7 januari 2014 verzocht de behandeling van de beroepen nog enige tijd aan te houden met als reden dat de echtgenoot van eiseres niet aanspreekbaar is over een mogelijke zitting omdat hij opnieuw geconfronteerd is met een ziekenhuisopname. De rechtbank heeft aan dat verzoek gevolg gegeven en vervolgens een zitting gepland op 20 mei 2014. Die geplande zitting is eveneens op verzoek van eiseres uitgesteld. Daarop is eiseres uitgenodigd voor de zitting van 3 juni 2014.
Eiseres heeft daags voor de zitting, te weten op 2 juni 2014, telefonisch verzocht de behandeling van de beroepen aan te houden omdat haar echtgenoot op 30 mei 2014 in het ziekenhuis is opgenomen. De rechtbank heeft in het verzoek, afwegend tegen het algemene procesbelang van een spoedig afgewikkelde procedure, onvoldoende grond gezien om het in te willigen. Gelet op de kennelijk broze gezondheidstoestand van de echtgenoot van eiseres en de omstandigheid dat de behandeling van de beroepen op verzoek van eiseres lange tijd is aangehouden en mede rekening houdend met het tijdsverloop sinds de uitspraak van het gerechtshof van 14 mei 2012, is de rechtbank van oordeel dat eiseres bij ontstentenis, had kunnen zorgdragen voor vertegenwoordiging. Voor verder uitstel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Intrekking beroepen
Ingevolge artikel 6:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het beroep schriftelijk worden ingetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen, blijkens de inhoud en strekking van het faxbericht van 20 mei 2009 (zie onder 2), uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn ingetrokken (vergelijk Hoge Raad 6 januari 2012, nr. 11/01476, ECLI:NL:HR:2012:BV0277).
Ingevolge vaste jurisprudentie kan een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde (vergelijk CRvB 10 januari 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:ZB9147 en RvS 6 juli 2005, ECLI:NL:ABRVS:2005:AT8761).
Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiseres op dwaling niet slagen. De rechtbank overweegt hierbij dat het beroep van eiseres op dwaling is gebaseerd op de verwachting van eiseres omtrent het verlenen van een bouwbestemming aan de percelen door de gemeente [F]; derhalve gebaseerd op een – onzekere – toekomstige gebeurtenis. Een beroep op dwaling kan echter slechts slagen, indien deze betrekking heeft op vaststaande feiten. Het niet juist inschatten van een toekomstige onzekere gebeurtenis kan echter geen grond voor dwaling opleveren.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat niet is gebleken van aan eiseres niet toe te rekenen omstandigheden. Hierdoor komt eiseres geen beroep op dwaling toe. Mitsdien zijn de onderhavige beroepen rechtsgeldig ingetrokken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.