Rechtbank Den Haag, 09-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11149, AWB - 14 _ 4326
Rechtbank Den Haag, 09-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11149, AWB - 14 _ 4326
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 juli 2015
- Datum publicatie
- 30 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:11149
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:1783, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 4326
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking terecht vastgesteld? Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard? Beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 14/4326 en SGR 14/4328
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 13 mei 2013 en 17 mei 2013 ten aanzien van eiser met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2008 en 2009 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven.
Eiser heeft daartegen bezwaar ingediend, bij verweerder ontvangen op 28 mei 2013.
Bij brief van 6 februari 2014 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet nemen van een beslissing op het tegen voornoemde besluiten ingediende bezwaar.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 april 2014 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen bij brief van 21 mei 2014 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015 te Den Haag.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] en [persoon B].
Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. In verband met de beoordeling van de aangiften inkomstenbelasting, premievolksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2008 en 2009 heeft verweerder bij brief van 6 april 2011 eiser gevraagd om nadere informatie. In de brief wordt onder andere gevraagd om een kopie van het digitale bestand ICdigIT welke is gebruikt voor het vaststellen van de jaarwinst en de voor de onderneming gebruikte (kantoor) agenda’s.
2. Bij brief van 8 juli 2011 verstrekt eiser een deel van de gevraagde informatie, waaronder een diskette met daarop – volgens eiser – in vier (spreadsheet) bestanden vastgelegde boekhoudgegevens die betrekking hebben op de jaren 2008 en 2009, door eiser aangeduid als het boekhoudprogramma ICdigIT.
3. Omdat niet alle gevraagde informatie aan verweerder is verstrekt en omdat de diskette door verweerder niet kan worden gelezen, heeft verweerder op 12 juli 2011 aan eiser verzocht de ontbrekende informatie te verstrekken alsmede een bestand dat wel kan worden uitgelezen.
4. Verweerder verzendt op 18 december 2012 in verband met het verlopen van de aanslagtermijn een brief met correctievoornemens voor het jaar 2008 stellende dat eiser de gevraagde informatie niet heeft aangeleverd.
5. Eiser reageert met een brief van 10 januari 2013 en verstrekt daarbij de ontbrekende informatie, alsmede een kopie van de kantooragenda 2008 en een papierenuitdraai van de ICdigIT-spreadsheetbestanden van 2008.
6. Bij brief van 23 januari 2013 deelt verweerder eiser de correcties mee en geeft aan dat niet alle opgevraagde informatie is verstrekt op de wijze en in de vorm zoals door hem is verzocht.
7. Met dagtekening 31 januari 2013 wordt de aanslag Inkomstenbelasting/ premievolksverzekeringen 2008 opgelegd, waartegen eiser op 12 maart 2013 bezwaar maakt.
8. Bij brief van 2 april 2013 verzoekt verweerder eiser in te stemmen met verlenging van de beslistermijn ter zake van het bezwaarschrift, hetgeen eiser weigert.
9. Op 13 respectievelijk 17 mei 2013 stelt verweerder informatiebeschikkingen voor de jaren 2008 en 2009 vast als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) met als onderbouwing dat eiser niet voldaan heeft aan het informatieverzoek op grond van artikel 47 van de Awr.
In de informatiebeschikking voor 2008 is onder meer het volgende vermeld:
“ In verband met het door u ingediende bezwaarschrift tegen de aanslagen [nummer 1] en [nummer 2] heb ik u op 22 april 2013 verzocht om inlichtingen die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing. U hebt niet aan dit informatieverzoek ex art. 47 AWR voldaan.
Het gaat om de volgende informatie:
Een door middel van Excel leesbare digitale versie van IcdigIT”
In de informatiebeschikking voor 2009 is onder meer het volgende vermeld:
“In verband met de door u ingediende aangiften IB/PVV/ZVW 2009 hebben mijn collega Pikart en ik u bij brieven van 24 mei 2011, 16 juni 2011, 23 juni 2011, 30 juni 2011, 12 juli 2011, 19 juli 2011, 16 juli 2012 en 18 december 2012 verzocht om inlichting die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing. U hebt tot op heden niet volledig aan dit informatieverzoek ex art. 47 AWR voldaan.
Bij deze informatie gaat het om 1. Een digitale versie van IcdigIt die te lezen is met het computerprogramma Excel en 2. De voor uw onderneming gebruikte (kantoor)agenda.”
10. Eiser heeft bij brief ontvangen door verweerder op 28 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen.
11. Eiser verstrekt op 29 mei 2013 voor zover hier relevant een kopie van de kantooragenda 2009.
12. Naar aanleiding van het ingediende bezwaar tegen de informatiebeschikkingen vindt op 25 juni 2013 een hoorzitting plaats.
13. Bij brief van 27 juni 2013 heeft eiser het bezwaarschrift tegen de informatiebeschikkingen aangevuld waarbij twee cd-roms met de ICdigIT spreadsheetbestanden 2008 en 2009 geconverteerd in pdf-bestanden zijn verstrekt.
14. Op 1 juli 2013 deelt verweerder aan eiser telefonisch onder andere mede dat de cd-roms met pdf-bestanden niet voldoen omdat deze onvoldoende elektronisch raadpleegbaar zijn.
15. Op 3 september 2013 verstrekt eiser twee cd-roms met spreadsheetbestanden 2008 en 2009 die met Microsoft Excel raadpleegbaar zijn.
16. Op 1 oktober 2013 vindt een ontmoeting plaats tussen eiser en verweerder, waarbij eiser de originele kantooragenda’s 2008 en 2009 heeft overgelegd. Direct aansluitend hierop geeft verweerder aan eiser te kennen dat hiermee alle informatie is verstrekt waar in de voornoemde informatiebeschikkingen om is verzocht.
17. Op 6 februari 2014 stelt eiser verweerder in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de informatiebeschikkingen.
18. Bij uitspraak op bezwaar van 17 april 2014 heeft verweerder de bezwaren tegen de informatiebeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.
Geschil
19. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiser tegen de vastgestelde informatiebeschikkingen voor de jaren 2008 en 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast is in geschil of verweerder een dwangsom verschuldigd is.
20. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij reeds voor het vaststellen van de informatiebeschikkingen de door verweerder gevraagde informatie had verstrekt. Daarnaast stelt eiser dat er ten onrechte tweemaal griffierecht is geheven. Tot slot neemt eiser het standpunt in dat hij recht heeft op een dwangsom.
21. Verweerder stelt dat eiser ten tijde van het geven van de informatiebeschikkingen niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
22. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Informatiebeschikkingen
23. Nu eiser pas op 3 september 2013 twee cd-roms met spreadsheetbestanden 2008 en 2009 die anders dan de eerder toegezonden bestanden wel met Microsoft Excel raadpleegbaar zijn heeft verstrekt aan verweerder en pas op 1 oktober 2013 de originele kantooragenda’s aan verweerder ter inzage heeft verstrekt, staat vast dat eiser de onder 9 genoemde informatie tot 13 respectievelijk 17 mei 2013 niet aan verweerder heeft verstrekt. De rechtbank betrekt in zijn oordeel dat niet gebleken is dat het voor eiser onmogelijk was deze voor verweerder leesbare bestanden en kantooragenda’s eerder aan te leveren. Gelet hierop zijn de informatiebeschikkingen rechtmatig door verweerder gegeven.
24. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar verklaard dat, nu eiser hangende bezwaar alsnog de informatie heeft verstrekt, de sanctie van de omkering en de verzwaring van de bewijslast niet wordt toegepast. Verweerder stelt dat hiermee het belang van eiser bij het bezwaar tegen de informatiebeschikkingen is komen te vervallen en heeft de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
25. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarschriften van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiser heeft belang bij vernietiging van de informatiebeschikkingen, immers indien de informatiebeschikkingen onherroepelijk vast komen te staan, treedt het rechtsgevolg de omkering en verzwaring van de bewijslast in werking. De stelling van verweerder dat de sanctie niet zal worden toegepast leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Om het rechtsgevolg te voorkomen, hadden de informatiebeschikkingen vernietigd dienen te worden. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar van verweerder vernietigen en, doende wat verweerder had behoren te doen, de tegen de vastgestelde informatiebeschikkingen aangetekende bezwaren gegrond verklaren en de informatiebeschikkingen voor de jaren 2008 en 2009 vernietigen. Aangezien de rechtbank gelet op het vorenstaande de beroepen reeds gegrond zal verklaren laat zij verder in het midden of verweerder in het onderhavige geval ten aanzien van 2008 in de bezwaarfase nog wel een informatiebeschikking heeft mogen geven, nu hij in die fase geen andere vragen heeft gesteld dan voorafgaand aan de oplegging van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008.
Dwangsommen
26. Verweerder heeft zich op grond van het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het standpunt gesteld dat geen dwangsom is verschuldigd, omdat de bezwaren gericht tegen de vastgestelde informatiebeschikkingen bij besluit van 17 april 2014 kennelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee impliciet de dwangsom op nihil gesteld.
27. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:19 van de Awb heeft het beroep mede betrekking op de beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom nu eiser deze beschikking betwist.
28. Gelet op het onder rechtsoverweging 25 overwogene heeft verweerder ten onrechte de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich dan ook op onjuiste gronden op het standpunt gesteld dat geen dwangsom verschuldigd was. Het beroep gericht tegen de dwangsombeschikking is dan ook gegrond.
29. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72 lid 3, onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien nu de feiten voor berekening van een dwangsom zelf overigens niet in geschil zijn. Er is dan ook geen reden toepassing te geven aan artikel 4:19 lid 2 van de Awb.
30. Niet in geschil is immers dat eiser met de brief van 6 februari 2014 verweerder in gebreke heeft gesteld op een moment dat de termijn voor het beslissen op de bezwaren tegen de informatiebeschikkingen verstreken was. Voorts staat vast dat verweerder met de uitspraak op bezwaar van 17 april 2014 niet binnen twee weken na de ingebrekestelling heeft besloten. Gelet op het bepaalde in artikel 4:17 van de Awb en de in deze verlopen termijn verbeurt verweerder een dwangsom over 42 dagen zijnde € 1.260. De rechtbank ziet geen aanleiding voor elk beroep afzonderlijk een dwangsom toe te kennen gelet op de samenhang van de zaken en onder verwijzing naar Hoge Raad 29 mei 2015, nr. 14/05515, ECLI:NL:HR:2015:1352.
Griffierecht
31. Met betrekking tot het griffierecht oordeelt de rechtbank dat aan eiser voor twee beroepschriften tegen twee uitspraken op bezwaar terecht eenmaal griffierecht in rekening is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van samenhang met de beroepen met de zaaknummers SGR 14/4327 en SGR 14/4329. Reden voor restitutie van het griffierecht op die gronden is dan ook niet aanwezig, daargelaten dat de rechtbank zal bepalen dat het betaalde griffierecht door verweerder dient te worden vergoed nu het beroep gegrond zal worden verklaard.
Proceskosten
32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van een derde die voor beroepsmatige bijstand is ingeroepen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bezwaar- en beroepschrift zijn ingediend door eiser.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart de bezwaren tegen de voor de jaren 2008 en 2009 vastgestelde informatiebeschikkingen gegrond en vernietigt deze informatiebeschikkingen;
- bepaalt de dwangsom die verweerder heeft verbeurd ter zake het niet tijdig beslissen op de bezwaren van eiser op € 1.260;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. J. van der Plas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.