Rechtbank Den Haag, 03-09-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11760, AWB - 15 _ 136
Rechtbank Den Haag, 03-09-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11760, AWB - 15 _ 136
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 september 2015
- Datum publicatie
- 21 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:11760
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:1989, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 136
Inhoudsindicatie
S GmbH heeft in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012 voor een totaalbedrag van € 713.347 opgaaf gedaan van intracommunautaire leveringen van goederen aan eiser. Eiser heeft geen intracommunautaire verwervingen aangegeven. In geschil is of sprake is van intracommunautaire verwervingen door eiser van de door S GmbH geliste goederen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de goederen intracommunautair heeft verworven. Verweerder is daarmee evenmin erin geslaagd aannemelijk te maken dat eiser de goederen heeft verkocht. De rechtbank acht wel aannemelijk dat eiser op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de gestelde intracommunautaire transacties van S, maar aangezien eiser geen aftrek heeft geclaimd van de desbetreffende belasting en ook verder geen aanspraak heeft gemaakt op enig recht voortvloeiend uit het rechtsbestel van de Unie, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om enkel op grond daarvan de naheffingsaanslag geheel of gedeeltelijk in stand te laten. Beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/136
(gemachtigde: mr. T.J. Wintermans),
en
[P] , verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 25 november 2013 aan eiser over het tijdvak 1 februari 2012 tot en met 31 oktober 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 149.089 (de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikking een boete van € 74.544 (de boetebeschikking). Verder heeft verweerder bij beschikking € 4.211 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015 te Den Haag. Eiser is daar samen met zijn gemachtigde verschenen tot bijstand vergezeld door [vertegenwoordiger] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft zich op 10 februari 2012 onder de naam [de onderneming] (de onderneming) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Eiser heeft zich hierbij geïdentificeerd met zijn paspoort. De activiteiten van eiser zijn bij de inschrijving bij de kamer van koophandel omschreven als “Overige zakelijke dienstverlening n.e.g. Financieel adviesbureau, alsmede het geven van advies en bemiddelen bij in-en verkoop van technische en ongeregelde goederen”. Aan eiser is een btw-identificatienummer toegekend, wat bij brief van 10 februari 2012 met kenmerk [nummer] door de Belastingdienst is bevestigd. Op 30 oktober 2012 heeft eiser zich uitgeschreven bij de KvK. Gedurende deze periode was eiser tevens in loondienst werkzaam als servicemonteur.
2. Het in [plaats 2] [land] gevestigde [S. GmbH] (S GmbH) heeft in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012 voor een totaalbedrag van € 713.347 opgaaf gedaan van intracommunautaire leveringen van goederen (generatoren) aan eiser. Eiser heeft geen intracommunautaire verwervingen aangegeven. Om deze reden heeft de Nederlandse fiscus informatie opgevraagd bij de [land] Belastingdienst.
3. De [land] belastingdienst heeft vervolgens informatie opgevraagd bij S GmbH. De reactie van S GmbH is door de [land] belastingdienst aan verweerder gezonden. S GmbH heeft in een brief aan de [land] belastingdienst het volgende meegedeeld:“1) Es handelte sich hier um Lieferung von Gegenständen/Produkte.
2) Die Produkte wurden ausschließlich von Hellmann Logistics oder Panalpina befördert.
3) Die Liefer-Aderessen finden Sie hinter jeder Rechnung angeheftet.
4) Die Kopien der Rechnungen finden Sie im Anhang.
5) Die Zahlungen der Rechnungen wurden bei Bestellung oder nach Bestellung in Bar getätigt.
6) De Zahlungsbelege finden Sie im Anhang hinter den Rechnungen angefügt.
7) Die Rechnungen wurden von der [de onderneming] (geführt von [eiser]) oder seinen Beauftragten bezahlt. Die Belege Finden Sie im Anhang hinter den Rechnungen angefügt.
8) Die [de onderneming] (geführt von [eiser]) is Kunde der [S GmbH] und dessen Auftraggeber gewesen. Entsprechende Belege und Vereinbarungen finden Sie im Anhang hinter den Rechnungen angefügt.”
4. Bij deze brief heeft S GmbH per intracommunautaire levering de volgende stukken gevoegd:
-kopie van de factuur gericht aan eiser met daarop vermeld dat de betaling contant heeft plaatsgevonden;
-kopie van een uittreksel van de KvK met de gegevens van eiser;-kopie van de onder 1 vermelde brief van de Belastingdienst;
-kopie van eisers paspoort;
-kopie van de verificatie van eisers btw-identificatienummer;
-kopie “Bestätigung/Confirmation” waarin eiser verklaart de goederen te zullen transporteren van S GmbH naar de koper en deze niet in [land] te zullen verkopen, of S GmbH opdracht te geven de goederen bij de klanten af te leveren in een andere lidstaat van de EU;
-kopie “Quittung über Bezahlung” waarin eiser verklaart de bestelling te hebben betaald en dat de goederen in zijn opdracht zijn afgeleverd bij de klant;
-kopie kwitantie voor de ontvangst van de koopsom door S GmbH van eiser (Einnahme/Ausgabebeleg).
Al deze stukken zijn voorzien van een handtekening en/of een firmastempel van eiser. Op de facturen staan die handtekening en firmastempel steeds boven de regel “Wir haben den Betrag in bar dankend erhalten”.
Verder heeft S GmbH verschillende stukken overgelegd die betrekking hebben op het vervoer van de desbetreffende goederen (de vervoersbescheiden).
5. Bij eiser heeft op 30 oktober 2012 een bedrijfsbezoek plaatsgevonden waarbij is vastgesteld dat er geen administratie aanwezig was. De bevindingen zijn neergelegd in een brief van 2 september 2013. In deze brief deelt verweerder ook mee dat hij de naheffingsaanslag zal opleggen op grond van de uit [land] verkregen informatie. Verweerder is er daarbij vanuit gegaan dat eiser de door S GmbH geliste goederen heeft verworven en vervolgens met een winstopslag van 10% heeft verkocht.
De naheffingsaanslag is als volgt berekend:
Omzet algemeen tarief € 784.681 belasting € 149.089
Intracommunautaire verwervingen € 713.347 belasting € 135.535
Verschuldigde omzetbelasting € 284.624
Voorbelasting (tzv de verwervingen) € 135.535
Te betalen € 149.089
Geschil
6. In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag aan eiser zijn opgelegd. Meer bijzonder is in geschil of sprake is van intracommunautaire verwervingen door eiser van de door S GmbH geliste goederen.
7. Eiser stelt dat hij nooit goederen heeft ingekocht in [land] , dat hij slachtoffer is van identiteitsfraude en dat de handtekeningen die op de stukken afkomstig van S GmbH staan, niet van hem zijn. Op sommige stukken lijkt de handtekening daarop geplakt te zijn. De ondernemingsactiviteiten van eiser zijn nooit van de grond gekomen, wat verklaart dat er geen administratie voorhanden is. Eiser heeft een overzicht overgelegd van zijn werkroosters waaruit volgt dat hij op dagen waarop hij volgens de stukken afkomstig van S GmbH in [land] zou zijn geweest, in [plaats 3] aan het werk was. Ook komt op geen van de vervoersbescheiden zijn naam voor en heeft [naam 2] verklaard hem of zijn bedrijf niet te kennen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag en de boete tot nihil.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Of eiser daadwerkelijk in [plaats 4] was ten tijde van de aankopen, is niet van belang. Er is geen reden te twijfelen aan de handtekeningen die op de bescheiden staan, omdat die overeenkomen met de handtekening van eiser op het formulier waarmee eiser zich bij de KvK heeft aangemeld als ondernemer. De KvK heeft schriftelijk verklaard dat eiser zich bij de inschrijving heeft gelegitimeerd met zijn paspoort en dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd. Verder zijn er steeds minieme verschillen tussen de handtekeningen waaruit volgt dat de handtekeningen steeds opnieuw moeten zijn gezet. Verweerder acht niet aannemelijk dat sprake is van identiteitsfraude. De brief vermeld onder 1 en de kopie van een gewaarmerkt uittreksel van de KvK kunnen volgens verweerder uitsluitend door eiser aan S GmbH zijn verstrekt. Verweerder stelt dat uit eisers bankafschriften blijkt dat eiser nagenoeg geen geld heeft uitgegeven voor zijn levensonderhoud en dat eiser uitgaven heeft gedaan die niet worden gedekt door de af- en bijschrijvingen op de bankrekening. Verweerder verbindt hieraan de conclusie dat eiser andere geldmiddelen tot zijn beschikking gehad moet hebben. Ook wijst verweerder op de arresten van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) van 18 december 2014, C-131/13, C-163/13 en C-164/13 op grond waarvan het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf kan worden geweigerd indien in een andere lidstaat sprake is geweest van btw-fraude.
Beoordeling van het geschil
9. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, op verweerder rust. In onderhavige geval betekent dit dat verweerder zowel aannemelijk moet maken dat sprake is van intracommunautaire verwervingen door eiser als dat eiser de desbetreffende goederen (met winst) heeft verkocht. Verweerder heeft daartoe uitsluitend gewezen op de stukken die hij heeft ontvangen van de [land] belastingdienst.
10. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder overgelegde kopieën van de door de [land] belastingdienst toegestuurde stukken voor een groot deel slecht dan wel niet leesbaar zijn. In het bijzonder de vervoersbescheiden en de kopieën van het paspoort van eiser zijn vrijwel onleesbaar.
11. Gezien de slechte kwaliteit van de stukken, kan niet worden uitgesloten dat, zoals eiser stelt, sprake is van vervalsingen van zijn handtekening. Zo staat op de kwitantie die ziet op de betaling van 10 september 2012 de handtekening in een rechthoekig wit vlak, dat deels de lijnen van de kwitantie lijkt af te dekken. Dat de handtekeningen op de stukken inderdaad lijken op die welke op het aanmeldingsformulier bij de KvK staat, betekent nog niet dat daarmee vaststaat dat die handtekeningen ook daadwerkelijk door eiser zijn gezet. Verder is met de stukken onvoldoende komen vast te staan dat bij de intracommunautaire leveringen van S GmbH daadwerkelijk sprake is geweest van zogenoemde afhaaltransacties door eiser en dat niet S GmbH zelf de goederen feitelijk in [land] dan wel elders heeft afgeleverd. Eiser heeft er terecht op gewezen dat op de vervoersbescheiden, voor zover leesbaar, zijn naam of die van zijn bedrijf en zijn adres niet voorkomen en verweerder heeft desgevraagd geen verband kunnen leggen tussen de vervoersbescheiden en eiser. Uit de “Bestätigung/Confirmation” blijkt dat verband evenmin en daaruit volgt ook niet dat sprake is van afhaaltransacties nu daarin wordt verklaard dat de goederen óf worden afgehaald óf door S GmbH moeten worden afgeleverd bij de klant van de koper. Welke keus er uiteindelijk is gemaakt, blijkt niet. Verder heeft verweerder ter zitting erkend dat het merkwaardig is dat er verklaringen zijn overgelegd van eiser dat hij de goederen zou hebben betaald en in dit kader ook op de facturen zijn handtekening zou hebben gezet bij de opmerking dat contant is betaald. Het ligt immers veeleer voor de hand dat degene die de betaling vordert een dergelijke verklaring afgeeft zodat de afnemer bewijs heeft van de betaling. De stukken hadden dan ook aanleiding moeten zijn voor verweerder om betere kopieën dan wel de originele bescheiden op te vragen bij de [land] belastingdienst en aan hen nadere vragen te stellen. Dat verweerder dat, zoals hij ter zitting heeft verklaard, heeft nagelaten, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Ook indien de rechtbank verweerder volgt in zijn stelling dat eiser meer inkomsten gehad moet hebben dan uit zijn bankrekening blijkt, staat nog niet vast dat die inkomsten afkomstig moeten zijn uit de verkoop van door S GmbH intracommunautair geleverde goederen.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser de goederen intracommunautair heeft verworven. Daarmee is verweerder evenmin erin geslaagd aannemelijk te maken dat eiser de goederen heeft verkocht.
13. Dat neemt evenwel niet weg dat eiser geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat S GmbH beschikte over de brief vermeld onder 1 en de kopie van het uittreksel van de KvK. Het enkele betoog van eiser ter zitting dat deze wellicht zonder zijn medeweten zijn gekopieerd vanuit zijn computer, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat eiser wel op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de door S GmbH gestelde intracommunautaire leveringen. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of hieraan op grond van het arrest van het HvJ EU van 18 december 2014, C-131/13,ECLI:EU:C:2014:2455 consequenties moeten worden verbonden.
In dat arrest wordt voor recht verklaard dat de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties staat een belastingplichtige in het kader van een intracommunautaire levering de toepassing te weigeren van het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf van de btw, indien aan de hand van objectieve gegevens vast komt te staan dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij met de handeling waarvoor aanspraak op het betrokken recht wordt gemaakt, deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen.
Eiser heeft echter nimmer het recht op aftrek ter zake van intracommunautaire leveringen geclaimd en ook overigens is gesteld noch gebleken dat eiser aanspraak heeft gemaakt op enig ander recht voortvloeiend uit het rechtstelsel van de Unie. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om enkel op grond van die vermoedelijke betrokkenheid de naheffingsaanslag geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser en stelt deze op de voet van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht wegens kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 244 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 490).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-herroept de naheffingsaanslag en de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.468;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling en
mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2015.
griffier voorzitter