Home

Rechtbank Den Haag, 05-11-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:13073, AWB - 15 _ 2982

Rechtbank Den Haag, 05-11-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:13073, AWB - 15 _ 2982

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
5 november 2015
Datum publicatie
30 december 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:13073
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2982

Inhoudsindicatie

Vanwege een voorgenomen bestemmingsplanwijziging was eiseres genoodzaakt haar bedrijf te verplaatsen. Ter voorkoming van een onteigening zijn eiseres en de gemeente een overeenkomst aangegaan waarbij de gemeente de grond en de opstallen van eiseres heeft gekocht en aan eiseres een vergoeding heeft toegekend als bijdrage in de door eiseres te plegen investeringen wegens het verplaatsen van haar bedrijf. In geschil is of over de schadeloosstelling omzetbelasting verschuldigd is.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente heeft gehandeld in het algemeen belang en eiseres noch aan de gemeente, noch aan enige andere identificeerbare verbruiker een identificeerbaar voordeel heeft verstrekt, waarvoor de schadeloosstelling de vergoeding zou kunnen vormen. Verder is het bedrag van de schadeloosstelling niet bepaald door de reële waarde van de door verweerder gestelde dienst van de bedrijfsverplaatsing, maar in hoofdzaak door de na de verplaatsing te maken kosten, zodat een rechtstreeks verband tussen de vergoeding en die dienst ontbreekt. Over de schadeloosstelling is eiseres dus geen omzetbelasting verschuldigd. Beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/2982

(gemachtigde: mr. J.J.M. Lamers),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is bij daartoe strekkende beschikkingen een boete opgelegd van € 4.920 en € 35.960 belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015 te Den Haag.

Namens eiseres is mr. J.J.M. Lamers verschenen, bijgestaan door [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B], bijgestaan door [persoon C].

Overwegingen

1. Eiseres is opgericht in 1971 en haar bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel luidt “Internationaal transport- en expeditiebedrijf, het aannemingsbedrijf, de handel in zand en grint en wegenbouwmateriaal, het exploiteren van wegenbouwmaterieel, kraanbedrijf”. Met de uitoefening van haar bedrijfsactiviteiten is eiseres ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

2. Het bedrijf van eiseres was gevestigd op het adres [adres] te [vestigingsplaats]. Deze locatie ligt binnen het ontwikkelingsgebied Rivierzone. Vanwege een voorgenomen bestemmingswijziging van de Rivierzone was eiseres genoodzaakt haar bedrijf te verplaatsen. Ter voorkoming van een onteigening zijn eiseres en de gemeente [vestigingsplaats] (de Gemeente) op 14 oktober 2010 een schriftelijke overeenkomst (de overeenkomst) aangegaan waarbij de gemeente de grond en de opstallen van eiseres heeft gekocht voor € 3.170.000 en aan eiseres een bedrag van € 3.330.000 (de schadeloosstelling) heeft toegekend dat in de overeenkomst is omschreven als bijdrage in de door eiseres te plegen investeringen wegens het verplaatsen van haar bedrijf naar de Koggehaven te [vestigingsplaats].

3. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat het bedrag van de schadeloosstelling in opdracht van eiseres en de Gemeente is bepaald door de directeur van de [stichting Y] ([Y]) en dat dit bedrag is opgebouwd uit de volgende componenten:

-de investeringen van eiseres om haar bedrijf elders voor te zetten (onder meer bouwkosten kantoor- en bedrijfsruimte, verharding van het niet bebouwde deel van het nieuwe bedrijfsterrein en aanleg tankinstallatie);

-zwaardere lasten die eiseres heeft met betrekking tot de huisvestingskosten vanwege de bedrijfsverplaatsing;

-financieringskosten (onder meer de ten behoeve van het aangaan van de hypothecaire lening te maken kosten zoals taxatie van het nieuwe bedrijfsterrein);

-reguliere en bijzondere verhuiskosten;

-stagnatieschade (onder meer kosten voor het verplaatsen van een deel van de ICT);

-aanloop- en inkomensschade (onder meer kosten voor extra reistijd).

4. In de overeenkomst is onder meer vermeld dat over de koopsom en de schadeloosstelling geen omzetbelasting is verschuldigd. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de schadeloosstelling wel is belast met omzetbelasting. Daarom heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

Geschil 5. In geschil is of over de schadeloosstelling omzetbelasting verschuldigd is. Verder is in geschil of terecht een verzuimboete is opgelegd.

6. Primair stelt eiseres dat de schadeloosstelling niet de vergoeding vormt voor een daar tegenover staande levering of dienst van eiseres aan de gemeente, maar dat sprake is van een vergoeding voor daadwerkelijk door eiseres geleden schade en dus van een onbelaste vergoeding. Daarvoor heeft zij aangevoerd dat de schadeloosstelling is verstrekt als bijdrage in de als gevolg van de bedrijfsverplaatsing noodzakelijke investeringen op de nieuwe locatie en gewezen op de ter zitting overgelegde specificatie. De Gemeente is, aldus eiseres, niet gebaat bij deze investeringen, zodat van een prestatie van eiseres jegens de Gemeente geen sprake is.

7.1

Subsidiair stelt eiseres dat als moet worden geoordeeld dat de schadeloosstelling de vergoeding is voor een prestatie, de prestatie de vrijgestelde levering van onroerende zaken is.

7.2

Aangaande de verzuimboete stelt eiseres dat die ten onrechte is opgelegd, omdat zij een pleitbaar standpunt huldigt.

8. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking.

9. Verweerder stelt dat de schadeloosstelling de vergoeding is voor een door eiseres aan de gemeente verrichte dienst, namelijk de verplaatsing van het bedrijf. De Gemeente heeft deze prestatie verbruikt, aangezien zij door het afnemen van deze prestatie haar plannen tot (her)ontwikkeling van zowel de Rivierzone als de Koggehaven kan realiseren. Aangaande de boete stelt verweerder dat die terecht is opgelegd, omdat het standpunt van eiseres niet pleitbaar is.

10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

11. Over de schadeloosstelling is omzetbelasting verschuldigd als die de vergoeding is voor een levering of dienst in de zin van het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde (btw-stelsel) van de Europese Unie.

12. Belastbare handelingen in het kader van het btw-stelsel veronderstellen het bestaan van een transactie tussen partijen waarbij een prijs of tegenwaarde is bedongen. Enerzijds brengt dit met zich dat de ene partij aan de andere partij een identificeerbaar voordeel dient te verstrekken, anderzijds brengt dit met zich dat de andere partij in ruil daarvoor een tegenwaarde dient te betalen. Een levering of dienst is enkel belastbaar wanneer er tussen een verrichter en ontvanger van een prestatie een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en waarbij de door de prestatieverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verrichte prestatie. Er moet aldus een rechtstreeks verband bestaan tussen de verrichte prestatie en de ontvangen tegenprestatie (zie onder meer HvJ EU, 3 maart 1994, zaak C-16/93 (Tolsma), ECLI:EU:C:1994:80).

13. Van een levering of dienst onder bezwarende titel is geen sprake, indien een publiekrechtelijk lichaam bij het toekennen van een schadeloosstelling niet handelt om goederen of diensten voor eigen gebruik te bekomen, maar handelt in het algemeen belang. In een dergelijk geval is immers geen sprake van een verbruik in de zin van het btw-stelsel (HvJ EU 29 februari 1996, zaak C-215/94 (Mohr), ECLI:EU:C:1996:72).

14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres noch aan de gemeente, noch aan enige andere identificeerbare verbruiker een identificeerbaar voordeel heeft verstrekt, waarvoor de schadeloosstelling de vergoeding zou kunnen vormen.

De Gemeente heeft met het verstrekken van de schadeloosstelling geen goederen of diensten voor eigen gebruik verworven, maar gehandeld in het algemeen belang, namelijk ten behoeve van de herontwikkeling van het gebied Rivierzone. De bedrijfsverplaatsing geschiedt aldus ten behoeve van de gemeenschap, zodat de bedrijfsverplaatsing niet wordt verricht voor een identificeerbare verbruiker.

15. Zo verweerder al gevolgd zou worden in zijn stelling dat sprake is van een dienst aan de gemeente bestaande uit de bedrijfsverplaatsing, ontbreekt het vereiste rechtstreekse verband tussen de schadeloosstelling en die dienst (vgl. HvJ EU, 29 oktober 2009, C-246/08 (Commissie – Finland), ECLI:EU:C:2009:671). Uit het door verweerder niet weersproken kostenoverzicht vermeld bij 3, volgt namelijk dat de schadeloosstelling niet is bepaald door de reële waarde van de door verweerder gestelde dienst van de bedrijfsverplaatsing, maar in hoofdzaak door na de verplaatsing te maken (investerings-)kosten.

16. Gezien het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een belastbare dienst in de zin van de Wet OB en dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Daarmee vervalt ook de grond voor het opleggen van een verzuimboete en het in rekening brengen van belastingrente. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en de naheffingsaanslag en de beide beschikkingen dienen te worden vernietigd.

Proceskosten

17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten van het bezwaar is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres in de bezwaarfase om vergoeding daarvan heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter en mr. E. Kouwenhoven en mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2015.

Rechtsmiddel