Rechtbank Den Haag, 03-11-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14422, AWB - 14 _ 10595
Rechtbank Den Haag, 03-11-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14422, AWB - 14 _ 10595
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 november 2015
- Datum publicatie
- 19 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:14422
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 10595
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/10595
(gemachtigde: mr. C.P. Zwaanswijk),
en
[P] , verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.378. Tegelijkertijd is bij beschikking een vergrijpboete van € 1.289 aan eiser opgelegd en € 70 heffingsrente aan eiser in rekening gebracht. Voorts heeft verweerder (impliciet) bij beschikking het verlies voor het jaar 2011 vastgesteld op nihil.
Verweerder heeft voorts aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 33.427 opgelegd en tegelijkertijd bij beschikking € 51 heffingsrente aan eiser in rekening gebracht.
Verweerder heeft op 30 oktober 2014 een brief van eiser ontvangen waarin hij meedeelt zich niet te kunnen vinden in de voorgenomen uitspraak op bezwaar IB/PVV en Zvw 2011 van 21 oktober 2014. Na overleg met eiser heeft verweerder de brief ingevolge artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) als beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden.
Verweerder heeft met dagtekening 14 november 2014 het bijdrage-inkomen Zvw verminderd naar € 27.968 en de heffingsrente verminderd naar € 43.
Verweerder heeft met dagtekening 28 november 2014 de aanslag IB/PVV, de heffingsrente en de boete verminderd naar nihil. Voorts heeft verweerder tegelijkertijd bij beschikking het verlies voor het jaar 2011 vastgesteld op € 12.744.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Eiser is daarbij verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] . Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Het onderzoek ter zitting heeft daarna plaatsgevonden op 22 september 2015. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en
[naam 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was in het onderhavige jaar eigenaar van de woning en bijbehorende gebouwen aan de [adres 2] te [plaats 2] (hierna: het adres). Op 6 april 2012 heeft de politie op het adres een hennepkwekerij aangetroffen.
2. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2012 zijn op 6 april 2012 op het adres 396 hennepplanten van ongeveer 1 week oud en 100 potten met afgeknipte hennepstelen aangetroffen. Ook zijn een viertal droognetten met rijpe vrouwelijke henneptoppen en een zak van 8 kg met henneptoppen aangetroffen. In dit proces-verbaal is door de verbalisant voorts het volgende opgenomen:
“In de aangetroffen hennepkwekerijen zijn minimaal 3 eerdere oogsten geweest.
Dit concludeerde ik uit de volgende feiten:
- De kappen van de assimilatielampen zaten onder een dikke laag stof;
- Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters was zeer ernstig vervuild. Op de contactplaatsen waarin de filters middels touwen waren opgehangen was geen vervuiling zichtbaar.
De vervuiling was dermate dat zelfs de touwen waarin de filters hingen overdekt waren met een laag spinrag en vervuiling.
- Op de vloer van de hennepkwekerijen lagen droge afvalbladeren van hennepplanten kennelijk afkomstig van eerdere oogsten.
- Ook hingen er droognetten waarin nog henneptoppen lagen te drogen.
Tevens stond er een plastic zak met gedroogde henneptoppen. Na weging bleken deze toppen bij elkaar 8 kg te wegen.
- (…)
- Het zeil op de vloer was voorzien van een dikke laag kalkaanslag.
- een aanwezige mechanische ontbladermachine was ook bedekt onder een laag hennepresten.
- Buiten op het erf lagen een aantal vuilniszakken gevuld met restkluiten met afgeknipte steel en wortel van hennepplanten.”
3. In het proces-verbaal van verhoor verdachte [eiser] van 6 april 2012 is onder meer het volgende vermeld:
“U vraagt mij om iets te verklaren over hennepplantages welke in mijn woning en garage aangetroffen zijn. Ik wist hiervan. Ik heb de plantages niet zelf opgezet. Ik heb een oogst gehad en deze is door de politie aangetroffen en in beslag genomen.
U vraagt mij of ik uit eigen beweging ben begonnen met het tellen [Rb: telen]. Nee, ik ben door iemand benaderd. (…) Hij stelde toen voor om een hennepplantage in mijn woning te beginnen. Het kostte mij niets en zou mij veel opbrengen. Afgesproken was dat ik geen investering kosten zou betalen en dat ik 30 procent van de opbrengst zou krijgen. (…)”
“(…) Ik weet niet of de persoon tweedehands goederen voor de plantages heeft gekocht of nieuw. (…) Ik heb de ruimtes beschikbaar gesteld en ik weet verder van niets.”
4. Tot de gedingstukken behoort de rapportage ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’, standaard berekening en normen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 (hierna: het BOOM-rapport) alsmede een ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e Sr’ van 25 april 2012. Op basis van deze rapporten heeft de politie Rotterdam Rijnmond de opbrengst van één oogst als volgt berekend:
496 planten x 29,1 gram = 14,434 kilo x € 3280 = € 47.342.
5. Eiser is bij vonnis van 19 november 2013 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd in de periode 2 september 2011 tot en met 6 april 2012. Eiser heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Eveneens op 19 november 2013 is eiser door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot betaling van € 18.752, zijnde het door eiser wedderrechtelijk verkregen voordeel over de hiervoor genoemde periode. Dit voordeel is door de rechtbank als volgt berekend:
2 oogsten x 496 planten x 28,2 gram = 28 kilo (afgerond) x € 3280 = € 91.840. Het aandeel van eiser daarin bedroeg € 27.552 (30%) -/- € 8.800 (kosten) = € 18.752.
6. Bij de uitspraken op bezwaar heeft verweerder uiteindelijk een correctie van
€ 14.202 als resultaat uit overige werkzaamheden (opbrengst uit hennepkwekerij) in aanmerking genomen, bestaande uit de opbrengst van één oogst ad € 47.342 x 30% (aandeel eiser).
Geschil 7.In geschil is of verweerder terecht een resultaat uit overige werkzaamheden van € 14.202 heeft bijgeteld.
8. Eiser weerspreekt dat hij voordeel uit de hennepkwekerij heeft genoten. Er is pas in januari 2012 met de hennepkwekerij begonnen en zowel de eerste geslaagde oogst als de tweede kweek zijn in 2012 door de politie in beslag genomen. Subsidiair stelt eiser dat sprake is geweest van winst uit onderneming en dat eiser recht heeft op de ondernemersfaciliteiten van artikel 3.76, 3.78a en 3.79a van de Wet IB 2001 - hetgeen uitgaande van één oogst in 2011 - resulteert in een verlies van € 2.231.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
9. Verweerder sluit voor de berekening van de correctie aan bij de in 4 en 5 hiervoor vermelde berekeningen; hij rekent voor 2011 30% van de opbrengst van één oogst toe aan eiser evenwel met uitsluiting van kostenaftrek. Verweerder beroept zich voorts op interne compensatie voor zover de rechtbank de door verweerder aangebrachte correctie te hoog acht. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
10. De rechtbank vat het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2011 op als mede te zijn gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2011. Aangezien de aanslag IB/PVV 2011, de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente en de boete bij uitspraak op bezwaar zijn verminderd naar nihil heeft het beroep voor zover het daartegen is gericht geen belang, zodat de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
De correctie
11. Verweerder is bij de uitspraken op bezwaar uitgegaan van een door eiser genoten voordeel van € 14.202 in verband met de hennepteelt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het in 2 vermelde proces-verbaal, de in 4 vermelde rapporten en hetgeen eiser in eerste instantie tegenover de politie heeft verklaard (zie 3 hiervoor), aannemelijk gemaakt dat eiser reeds in het jaar 2011 een voordeel uit hennepteelt heeft genoten en dat het voordeel € 14.202 bedroeg. Gelet op hetgeen de politie op 6 april 2012 heeft aangetroffen acht de rechtbank aannemelijk dat de hennepkwekerij al langere tijd in bedrijf was en eiser daaruit ook in 2011 al voordeel moet hebben genoten. Hetgeen eiser daartegenover heeft gesteld, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Aangezien de rechtbank aldus op grond van de normale bewijslastverdeling reeds tot het oordeel is gekomen dat eiser voordeel uit de hennepkwekerij heeft genoten, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of omkering en verzwaring van de bewijslast moet worden toegepast op grond van het niet doen van de vereiste aangifte.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het voordeel uit hennepkwekerij terecht als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. Eiser heeft met zijn enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat hij een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid had met betrekking tot de hennepteelt. De rechtbank heeft hierbij tevens in aanmerking genomen het in 3 hiervoor opgenomen proces-verbaal van verhoor van eiser, tijdens welk verhoor eiser heeft verklaard dat zijn betrokkenheid beperkt was tot het aan derden ter beschikking stellen van ruimten ten behoeve van de kwekerij. Een dergelijke activiteit kan – zonder nadere onderbouwing die ontbreekt – niet worden aangemerkt als het drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 3.4 Wet IB 2001.
13. Uit het in 5 hiervoor vermelde vonnis in de ontnemingszaak blijkt dat Eneco aan eiser € 8.800 aan elektriciteitskosten in rekening heeft gebracht in verband met de hennepteelt. Nu eiser nog niet bij onherroepelijke uitspraak door de Nederlandse strafrechter is veroordeeld, is - anders dan verweerder betoogt - artikel 3.14, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) niet van toepassing. Uit de door gemachtigde ter zitting overgelegde berekening van het belastbare voordeel volgt dat indien enig voordeel aan eiser dient te worden toegerekend in 2011, voor dat jaar € 4.400 aan elektriciteitskosten in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser deze kosten heeft gemaakt.
14. De rechtbank wijst het beroep van verweerder op interne compensatie, inhoudende dat eiser mogelijk meer dan 30% van de opbrengst heeft genoten, af nu verweerder in zijn brief van 23 september 2014 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud aan eiser heeft toegezegd dat hij het vonnis van de rechtbank Rotterdam volgt voor wat betreft het toerekenen van 30% van de opbrengst aan eiser. Daarvan uitgaande is door verweerder een te hoog bedrag aan omzet en voordeel in aanmerking genomen. De omzet wordt berekend op € 13.776 (€ 91.840 x 30% / 2). Rekening houdend met de energiekosten van € 4.400 bedraagt het voordeel dan € 9.376.
15. Gelet op wat hiervoor in 14 is overwogen dient het beroep tegen de aanslag Zvw, de daarbij gegeven beschikking heffingsrente en de verliesvaststellingsbeschikking gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).