Rechtbank Den Haag, 28-12-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15317, AWB - 15 _ 3989
Rechtbank Den Haag, 28-12-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15317, AWB - 15 _ 3989
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 december 2015
- Datum publicatie
- 22 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:15317
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:2140, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 3989
Inhoudsindicatie
De rechtbank is van oordeel dat aan eiseres terecht een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en vergrijpboete zijn opgelegd nu uit de door eiseres overgelegde bankafschriften blijkt dat het door haar ontvangen bedrag aan partneralimentatie hoger is dan eiseres in haar aangifte heeft aangegeven.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/3989
(gemachtigde: mr. K.M. van der Boor),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is tevens bij beschikkingen een boete van € 720 opgelegd en heffingsrente voor een bedrag van € 337 in rekening gebracht
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 mei 2015 de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.436, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking verminderd tot € 216.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015.
Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres was van 6 september 1993 tot en met 4 augustus 2008 in gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren.
2. In een door de toenmalige advocaat van eiseres aan haar ex-echtgenoot gerichte brief van 24 januari 2008 staat het volgende vermeld:
“Voorts heeft de rechter bepaald dat u met ingang van 18 januari 2008 aan uw echtgenote een bedrag van € 300,-- per maand per kind bij vooruitbetaling moet betalen uit hoofde van kinderalimentatie.
Tot slot heeft de rechter bepaald dat u met ingang van 18 januari 2008 aan uw echtgenote een bedrag van € 1.500,-- per maand bij vooruitbetaling moet betalen uit hoofde van partneralimentatie.”
3. Eiseres heeft op 25 maart 2011 aangifte IB/PVV voor het belastingjaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.236. In deze aangifte is geen bedrag aan ontvangen alimentatie vermeld.
4. Eiseres heeft op 15 april 2011 een herziene aangifte IB/PVV voor het belastingjaar 2010 ingediend waarbij eiseres een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft aangegeven van € 18.236 waarin een bedrag aan alimentatie van € 3.000 is opgenomen.
5. Verweerder heeft conform deze herziene aangifte met dagtekening 8 september 2011 de aanslag IB/PVV 2010 opgelegd.
6. De ex-echtgenoot heeft in het kader van de behandeling van zijn aangifte IB/PVV aan de inspecteur bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij onder de noemer “alimentatie” een bedrag van € 18.000 heeft overgemaakt naar bankrekeningen van eiseres.
7. Op 10 november 2014 heeft verweerder eiseres schriftelijk meegedeeld dat hij van plan is een navorderingsaanslag en een vergrijpboete van 50% op te leggen. Naar aanleiding hiervan heeft op 19 november 2014 een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiseres. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt.
8. Met dagtekening 13 december 2014 heeft verweerder de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.236, waarbij hij is uitgegaan van een bedrag aan door eiseres ontvangen alimentatie van € 12.000. Hij heeft daarbij een vergrijpboete opgelegd van 25%.
9. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het inkomen uit werk en woning verlaagd naar € 22.436 en is hij uitgegaan van een bedrag aan door eiseres ontvangen alimentatie van € 7.200 (€ 18.000 minus € 10.800 welk bedrag verweerder als niet belaste kinderalimentatie aanmerkt).
10. Verweerder heeft op 23 juli 2015 van de ABN Amro-bank bankafschriften van eiseres ontvangen waaruit blijkt dat eiseres in het jaar 2010 van haar ex-echtgenoot onder de noemer “alimentatie” een bedrag van € 26.600 overgemaakt heeft gekregen. Kopieën van deze bankafschriften zijn door verweerder overgelegd.
Geschil
11. In geschil is of verweerder terecht de navorderingsaanslag en de vergrijpboete heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag welk bedrag aan alimentatie daadwerkelijk door eiseres is ontvangen.
12. Eiseres stelt dat zij slechts € 4.500 aan alimentatie heeft ontvangen van de ex-echtgenoot en dat dit uitsluitend kinderalimentatie betreft die bij haar niet belast is. De vergrijpboete is ten onrechte opgelegd, verweerder heeft niet aangetoond dat er van grove schuld sprake is. Voorts is onduidelijk of bij het gesprek van 19 november 2014 de cautie is gegeven en eiseres is medegedeeld dat zij recht heeft op het consulteren van een advocaat.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag en vergrijpboete terecht zijn opgelegd omdat eiseres meer alimentatie heeft ontvangen dan door eiseres in haar aangifte is aangegeven. Voorts stelt verweerder dat uit de na de uitspraak op bezwaar ontvangen bankafschriften van eiseres blijkt dat de navorderingsaanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. De vergrijpboete is terecht opgelegd omdat eiseres wist dat het alimentatiebedrag dat zij in haar aangifte heeft vermeld te laag was.
Beoordeling van het geschil
14. Op grond van artikel 3.1, tweede lid, letter d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bestaat het inkomen uit werk en woning onder meer uit de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Op grond van artikel 3.101, eerste lid, onder b, van de Wet IB 2001 zijn periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden ontvangen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting belast.
15. De rechtbank leidt uit de onder 2 vermelde brief af dat eiseres in 2008 recht had op een bedrag van € 18.000 aan partneralimentatie en een bedrag van € 10.800 aan kinderalimentatie en constateert dat de betalingen door de ex-echtgenoot in 2010 zoals die blijken uit de onder 7 vermelde bankafschriften daarmee vrijwel overeenstemmen. In de bezwaarfase heeft eiseres gesteld dat de betalingen van de ex-echtgenoot te maken kunnen hebben met andere financiële banden tussen haar en haar ex-echtgenoot. Zij heeft dit echter niet geconcretiseerd en met bewijsstukken gestaafd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de betalingen door de ex-echtgenoot niet zien op de alimentatieverplichtingen en verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres in haar herziene aangifte ten onrechte slechts een bedrag van € 3.000 aan ontvangen partneralimentatie heeft aangegeven en terecht de navorderingsaanslag opgelegd. Gesteld noch gebleken is dat de ex-echtgenoot in 2010 minder kinderalimentatie verschuldigd was dan in 2008 zodat van het door eiseres ontvangen bedrag van € 26.600 een bedrag van
€ 15.800 geacht kan worden te zien op partneralimentatie (€ 26.600 - € 10.800). Verweerder heeft bij de uitspraak op bezwaar slechts een bedrag aan partneralimentatie in aanmerking genomen van in totaal € 7.200, zodat de rechtbank met verweerder van oordeel is dat eerder te weinig dan teveel belasting is nagevorderd.
12. Verweerder heeft aan eiseres op grond van artikel 67e van de Algemene wet rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd van 25 % omdat het volgens hem aan grove schuld van eiseres te wijten is dat de aanslag te laag is vastgesteld en te weinig belasting is geheven. De bewijslast dat sprake is van grove schuld rust op verweerder. Op het overgrote deel van de betalingen staat op de bankafschriften de omschrijving alimentatie vermeld. Daarnaast heeft verweerder onweersproken gesteld dat eiseres in de voorgaande jaren wel de door haar ontvangen partneralimentatie heeft aangegeven in haar aangiften IB/PVV.
Het verschil tussen het aangegeven bedrag en het ontvangen bedrag is zodanig groot dat het eiseres niet kan zijn ontgaan dat zij een te laag bedrag aangaf. Eiseres wist derhalve dan wel behoorde te weten dat het door haar aangegeven bedrag aan partneralimentatie te laag was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat de aanslag te laag is vastgesteld. Het door verweerder gehanteerde boetepercentage van 25 procent, acht de rechtbank passend en geboden. De vraag of tijdens het gesprek van 19 november 2014 de cautie is gegeven, acht de rechtbank hierbij niet van belang. De rechtbank stelt vast dat verweerder reeds voorafgaand aan dat gesprek had aangekondigd een vergrijpboete op te leggen van 50% en dat na dat gesprek dit is verlaagd naar 25%.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten en schadevergoeding
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiseres heeft tevens verzocht om schadevergoeding, maar noemt als schade uitsluitend de kosten van rechtsbijstand en de griffierechten. Daarvoor kent de Algemene wet bestuursrecht echter in de artikelen 8:74 en 8:75 specifieke regelingen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af.