Rechtbank Den Haag, 23-12-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15956, AWB - 15 _ 2778
Rechtbank Den Haag, 23-12-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15956, AWB - 15 _ 2778
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 december 2015
- Datum publicatie
- 11 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:15956
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 2778
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Correctie afschrijving bedrijfspand te hoog. Correctie afwaardering bedrijfspand blijft in stand.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/2778
(gemachtigde: drs. W.G. Zandvliet),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.412. Bij beschikking is daarbij aan eiser € 1.547 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B] en [persoon C].
De onderhavige zaak is ter zitting tegelijk behandeld met de zaak van eiser met nummer SGR 15/2779 en met de zaken van de echtgenote van eiser met de nummers SGR 15/2780 en SGR 15/2781.
Eiser en verweerder hebben beiden ingestemd met de behandeling door rechtbank Den Haag.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is enig aandeelhouder van [X] B.V. ([X BV]).
2. Eiser is eigenaar van een pand aan de [adres] in [plaats 2] (het bedrijfspand). Met ingang van 2007 verhuurt eiser het bedrijfspand aan [X BV] Het bedrijfspand is op de beginbalans opgenomen voor een bedrag van € 545.000.
3. Eiser heeft een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 97.312.
In dit bedrag is onder meer begrepen een afschrijving op het bedrijfspand van € 16.350, alsmede een afwaardering van het bedrijfspand van € 106.650.
4. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de afschrijving op het bedrijfspand gecorrigeerd met € 12.130. Ook is de afwaardering van het pand (in totaal een bedrag van € 213.300) gecorrigeerd. De correcties zijn voor 50% toegerekend aan eiser en voor 50% aan de echtgenote van eiser.
Geschil
5. In geschil is of verweerder de afschrijving en de afwaardering terecht heeft gecorrigeerd. In het bijzonder is in geschil de waarde van het bedrijfspand in 2007. Eiser stelt dat die waarde € 545.000 is. Verweerder stelt dat die waarde € 366.210 is.
Beoordeling van het geschil
6. Eiser wijst ter onderbouwing van de door hem bepleite waarde op de taxatie door
[taxateur] van [Bedrijf Y]. [taxateur] heeft het bedrijfspand in januari 2009 getaxeerd en de waarde voor 2007 vastgesteld op € 545.000. Het taxatierapport is niet aan de rechtbank overgelegd. Wel overgelegd is een overzicht van de door [taxateur] gebruikte referentiepanden, welk overzicht tijdens de bezwaarfase met verweerder is besproken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft gesteld en het door hem overgelegde overzicht van referentiepanden, tegenover de weerspreking door verweerder, de door hem bepleite waarde van € 545.000 niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat de in het overzicht genoemde referentiepanden niet goed vergelijkbaar zijn met het bedrijfspand omdat de referentiepanden naar verhouding meer kantoorruimte en minder bedrijfsruimte bevatten en daardoor een hogere waarde hebben. Eiser heeft dit niet, althans onvoldoende weersproken. [taxateur] vermeldt in het overzicht ook slechts gemiddelde prijzen per vierkante meter; de prijzen zijn niet uitgesplitst naar onderscheiden gebruiksruimten zoals bijvoorbeeld de kantoorruimte, de bedrijfsruimte en de kantine. Verder heeft eiser gewezen op een pand, gelegen nabij het bedrijfspand, dat in 2006 is verkocht voor € 580.000. Van dat pand is echter niet duidelijk in hoeverre het vergelijkbaar is met het bedrijfspand.
8. Verweerder stelt dat de waarde van het bedrijfspand in 2007 € 366.210 is en baseert dat op een taxatierapport van [persoon B], taxateur bij de Belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd, gelet op de weerspreking door eiser, evenmin erin geslaagd om de door hem gestelde waarde aannemelijk te maken. Zo is door eiser onweersproken gesteld dat het bedrijfspand intern zodanig is verbouwd dat dit resulteerde in een luxe afwerking. Gesteld noch gebleken is dat hiermee bij de laatstgenoemde taxatie rekening is gehouden.
9. Subsidiair stelt verweerder dat kan worden uitgegaan van de externe huurwaarde van € 40.000. Ter zitting is verweerder daarop teruggekomen in die zin dat hij heeft gesteld dat hij het realiteitsgehalte van deze huurwaarde niet heeft kunnen toetsen aangezien eiser geen bewijs van de huurovereenkomst heeft overgelegd. Verweerder heeft evenwel tegenover de weerspreking door eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij, zoals hij stelt, om bewijs van de externe huurovereenkomst heeft gevraagd. De rechtbank vindt daarom onvoldoende aanleiding om niet aan te sluiten bij de huurwaarde. Bij deze huurwaarde bedraagt de waarde in het economische verkeer voor 2007 € 512.098.
10. Uitgaande van, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, een grondwaarde van € 155.000 en een restwaarde van de opstal van 40%, resteert een afschrijvingsbasis van € 214.259. Dat komt neer op € 7.134 in totaal per jaar. De correctie inzake de afschrijving op het pand wordt dan € 9.216 in totaal. Verweerder heeft voor een bedrag van € 2.914 teveel gecorrigeerd.
11. Met betrekking tot de afwaardering van het bedrijfspand op lagere bedrijfswaarde, overweegt de rechtbank dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat eiser aannemelijk maakt dat zich in de periode 2007 tot 2009 omstandigheden hebben voorgedaan die hebben geleid tot de lagere bedrijfswaarde. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. De enkele verwijzing naar de economische ontwikkelingen in 2009 en de omstandigheid dat de huurder van de bedrijfshal failliet is gegaan, zijn daartoe onvoldoende. Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat het bedrijfspand niet meer verhuurbaar zou zijn of ongeschikt is voor andere bedrijfsmatige aanwending.
12. Gelet op het oordeel onder 10, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Nu sprake is van samenhang in de zin van het Besluit met de zaak van de echtgenote met nummer SGR 15/2780 wordt het bedrag toegekend voor deze beide zaken tezamen.