Rechtbank Den Haag, 04-03-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2495, AWB - 14 _ 2758
Rechtbank Den Haag, 04-03-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2495, AWB - 14 _ 2758
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 maart 2015
- Datum publicatie
- 14 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:2495
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2758
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:5, Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 1, Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 25, Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 11, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 32, Kostenwet invordering rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 34, Kostenwet invordering rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/2758
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikkingen in totaal € 75 aan aanmaningskosten aan eiser in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanmaningskosten gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Op 5 december 2014 heeft de rechtbank een verzoek tot wraking van mr. S.E. Postema, mr. J.P.F. Slijpen en mr. E.J.W. Heithuis ontvangen. De wrakingskamer heeft dit verzoek bij mondelinge uitspraak van 9 december 2014 afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Tegelijkertijd met de onderhavige zaken zijn daar behandeld de beroepen van eiser met zaaknummers SGR 14/379, SGR 14/1071, SGR 14/2128 en SGR 14/2132. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[vertegenwoordigers]. Eiser heeft voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank een pleitnota ingediend, waarvan ter zitting een exemplaar is overgelegd aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bijlagen bij deze pleitnota. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift reeds aan partijen is verzonden.
Het afwijzen van de uitstelverzoeken van eiser
Eiser heeft voorafgaand aan de zitting diverse malen – laatstelijk nog telefonisch op 9 december 2014 na kennisneming van de beslissing van de wrakingskamer – verzocht om uitstel van de zitting. Als reden heeft hij daarbij – kort gezegd – aangevoerd dat hij wegens een medische aandoening (ziekte van Asperger) niet in staat is zichzelf te vertegenwoordigen tijdens een zitting en hij – naar hij stelt – nog geen gebruik kan maken van de door de Raad voor rechtsbijstand aan hem verleende toevoeging. De rechtbank heeft deze uitstelverzoeken afgewezen, omdat zij een langere behandeltijd van de beroepen bij de rechtbank, gelet ook op het belang dat de wederpartij heeft bij een voortgang van de procedure, in strijd met een goede procesorde en derhalve niet wenselijk acht. Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van een uitnodiging aan eiser om in juli 2014 op zitting te verschijnen inzake de hiervóór genoemde procedures heeft eiser per fax van 10 juni 2014 uitstel tot 1 september 2014 gevraagd, omdat hij in afwachting was van een besluit van de Raad voor rechtsbijstand over een aangevraagde toevoeging. Na een brief van de rechtbank van 18 augustus 2014 met een uitnodiging voor een zitting op 13 oktober 2014 heeft eiser wederom uitstel gevraagd en gekregen. Bij brief van 30 september 2014 is eiser uitgenodigd voor een zitting op 10 december 2014. Hierop heeft eiser wederom uitstel gevraagd, omdat hij, naar hij stelde, nog geen gebruik kon maken van zijn toevoeging.
De rechtbank heeft eiser per brief van 3 november 2014 laten weten dat uit zijn brieven/faxen van 28 en 30 oktober 2014 blijkt dat aan hem inmiddels een toevoeging is verleend en dat het voor de rechtbank niet duidelijk is waarom eiser uitstel vraagt. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn uitstelverzoek nader te motiveren. Tevens is hem medegedeeld dat na ontvangst van die motivering beslist zal worden op zijn uitstelverzoek en dat zonder nadere motivering geen verder uitstel wordt verleend. In reactie op deze brief heeft eiser onder meer de uitspraak op bezwaar van de Raad voor rechtsbijstand van 24 oktober 2014 gestuurd. Hierin staat vermeld:
“Zoals blijkt uit gegevens van de Belastingdienst bedroeg indieners aangegeven verzamelinkomen in 2012 € 5.368 negatief.
Bij een dergelijk inkomen dient de krachtens artikel 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand bepaalde eigen bijdrage van € 196 te worden opgelegd, hetgeen is geschied (€ 143 na korting ad € 53).
(…)
Indiener verzoekt in zijn brief van 16 augustus 2014 voorts peiljaarverlegging naar 2014. Dit is (…) niet mogelijk nu de laagst mogelijke eigen bijdrage is opgelegd.”
Bij brief van 6 november 2014 heeft de rechtbank het uitstelverzoek afgewezen, omdat duidelijk is geworden dat aan eiser een toevoeging is verleend, waarbij geen criterium is gesteld voor het aantal zaken. Aan eiser is medegedeeld dat nog voldoende tijd resteert vóór de zitting om een advocaat in te schakelen en dat de gevolgen van het niet gebruik maken van de toevoeging voor zijn rekening zijn. Dat eiser er desondanks in is blijven volharden dat hij nog geen gebruik kan maken van zijn toevoeging en hij daarvan uitgaande ervoor heeft gekozen om geen advocaat of andere rechtsbijstandsverlener in te schakelen, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek ter zitting verder uit te stellen.
Overwegingen
Feiten
1. Aan eiser zijn de volgende aanslagen opgelegd:
een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009 (aanslagnummer [nummer 1]);
een aanslag inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet 2009 (aanslagnummer [nummer 2])
een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 (aanslagnummer [nummer 3]);
een aanslag inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet 2010 (aanslagnummer [nummer 4].
Voorts is ten behoeve van eiser met betrekking tot het jaar 2009 een terugvorderingsbeschikking Zorgtoeslag (beschikkingsnummer [nummer 5]) genomen.
2. Eisers verzoek om uitstel van betaling van de aanslagen is door verweerder afgewezen. Verweerder heeft bij uitspraak van 19 december 2013 het administratieve beroep van eiser tegen de afwijzende beslissing om uitstel van betaling ongegrond verklaard. Met dagtekening 4 maart 2014 heeft verweerder aan eiser aanmaningen gestuurd voor de betaling van de nog verschuldigde bedragen op de in 1 hiervoor vermelde aanslagen. Met dezelfde dagtekening heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanmaning aan eiser gestuurd voor de betaling op de terugvorderingsbeschikking zorgtoeslag. In totaal is in verband daarmee bij beschikkingen € 75 (5 x € 15) aan aanmaningskosten (hierna: de aanmaningskosten) aan eiser in rekening gebracht. Eiser heeft hiertegen op 6 maart 2014 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 maart 2014 het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en eisers herhaalde verzoek om uitstel van betaling afgewezen.
Geschil 3. In geschil is of verweerder terecht de aanmaningskosten aan eiser in rekening heeft gebracht.
4. Eiser concludeert tot vermindering van de aanmaningskosten tot nihil.
5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Beroep tegen afwijzing uitstel betaling
7. Voor zover eisers beroep bij de rechtbank mede is gericht tegen verweerders afwijzende beslissing op het verzoek om uitstel van betaling oordeelt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb). In artikel 1 van die bijlage is de Invorderingswet 1990 (IW) vermeld, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a van die wet. Het besluit waartegen eiser in beroep komt, is genomen op grond van artikel 25, eerste lid, van de IW. De rechtbank is derhalve niet bevoegd te oordelen over het ingestelde beroep tegen het niet verlenen van uitstel van betaling. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank zich in zoverre onbevoegd zal verklaren. De rechtbank wijst erop dat inzake een geschil als het onderhavige uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze.
Aanmaningskosten
8. In artikel 11, van de IW is bepaald, dat indien een belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Indien een belanghebbende het bedrag van de terugvordering (en rente) niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na dagtekening van de aanmaning te betalen (artikel 32 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Awir). Ingevolge artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet; ingevolge artikel 34, lid 2, van de Awir van overeenkomstige toepassing op terugvordering van toeslagen) worden aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen, kosten in rekening gebracht volgens het bepaalde in artikel 2 e.v. Kostenwet. In artikel 2 van de Kostenwet is bepaald dat voor het verzenden van een aanmaning tot betaling van een gevorderde som van € 454 of meer een bedrag van € 15 verschuldigd is. Niet in geschil is dat eiser de door hem ter zake van de in 1 vermelde aanslagen/beschikking verschuldigde bedragen niet tijdig heeft betaald. Gelet hierop is eiser in gebreke is gebleven in de zin van artikel 1 Kostenwet. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser zijn stelling (opgenomen in zijn stuk van 6 maart 2014) dat voor het bedrag van de terugvorderingsbeschikking Zorgtoeslag uitstel van betaling is verleend niet aannemelijk heeft gemaakt. Nu het door eiser op elke aanslag/beschikking verschuldigde bedrag meer dan € 454 bedroeg ten tijde dat hij in verzuim was, zijn de aanmaningskosten terecht aan eiser in rekening gebracht.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep inzake de aanmaningskosten ongegrond verklaren.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.