Rechtbank Den Haag, 05-01-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5542, AWB - 14 _ 4447
Rechtbank Den Haag, 05-01-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5542, AWB - 14 _ 4447
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 januari 2015
- Datum publicatie
- 8 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:5542
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 4447
Inhoudsindicatie
Aan eiser zijn op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de Watersysteemheffing ingezetenen en de Zuiveringsheffing woonruimten voor het jaar 2014 opgelegd. daarna is aan eiser een aanslag in de watersysteemheffing eigenaren (de aanslag) opgelegd.
In geschil is onder meer of de aanslag is aan te merken als een navorderingsaanslag en of de aanslag vernietigd dient te worden omdat de Verordening watersysteemheffing 2014 niet gepubliceerd is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR14/4447
en
Geschil 7. In geschil is:
a. of de aanslag is aan te merken als een navorderingsaanslag en, bij een bevestigende beantwoording van die vraag, of de navorderingsaanslag in strijd met artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is opgelegd;
b. of de aanslag vernietigd dient te worden omdat de Verordening Watersysteemheffing 2014 niet gepubliceerd is;
c. of de directeur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (BSGR) bevoegd is tot de heffing en invordering van waterschapsbelastingen voor het Hoogheemraadschap van Rijnland;
d. of verweerder bij eiser het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat eiser sinds 2013 geen Watersysteemheffing eigenaren verschuldigd is;
e. of verweerder bij het doen van de uitspraak op bezwaar de motiveringsplicht heeft geschonden.
8. De vragen welke zijn geformuleerd onder de geschilpunten a., b., d. en e. beantwoordt eiser bevestigend en verweerder ontkennend. De vraag onder geschilpunt c. beantwoordt eiser ontkennend en verweerder bevestigend.
9. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
11. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot geschilpunt a.
12. Artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Awr bevat de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting kan navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
13. Aan eiser is, zoals vermeld onder 2, onder meer een aanslag Watersysteemheffing ingezetenen opgelegd. De aanslag, door eiser aangeduid als navorderingsaanslag, is opgelegd terzake van de Watersysteemheffing eigenaren. Gelet op het bepaalde in met name de artikelen 2 en 3 van de Verordening en mede gelet op het bepaalde in de artikelen 117, 119 en 121 van de Wet zijn de hiervoor genoemde aanslagen dan ook opgelegd ter zake van een ander belastbaar feit en zijn zij opgelegd naar een andere heffingsmaatstaf en een ander tarief. Dit brengt, gelet op de tekst van artikel 16 van de Awr, mee dat de aanslag geen navorderingsaanslag is. Daarvan zou in het onderhavige geval alleen dan sprake zijn indien verweerder nogmaals zou hebben geheven ter zake van de Watersysteemheffing ingezetenen. Voorts merkt de rechtbank op dat er geen verplichting is voor verweerder om de aanslagen in de Watersysteemheffingen ingezetenen en eigenaren in één aanslagbiljet verenigd op te leggen. Gelet op het vorenstaande faalt het standpunt van eiser.
Met betrekking tot geschilpunt b.
14. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 73 van de Wet verbinden besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het Waterschapsblad. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van dat artikel geschiedt de uitgifte van het Waterschapsblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze. Na de uitgifte blijft het Waterschapsblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar. Indien elektronische uitgifte geheel of gedeeltelijk onmogelijk is, voorziet het waterschapsbestuur in een vervangende uitgave. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent het bepaalde in de eerste en tweede volzin nadere regels gesteld. Gelet op de door verweerder overgelegde, onder 6 vermelde, kopie van het Waterschapsblad is de Verordening volgens de eisen van artikel 73 van de Wet in werking getreden en bekendgemaakt. Gelet op het vorenstaande faalt het standpunt van eiser.
Met betrekking tot geschilpunt c.
15. Met betrekking tot de bevoegdheid van de directeur van de BSGR heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van het hof Den Haag van 4 september 2013, nummers BK-12/00502 en 12/00503, ECLI:NL:GHDHA:2013:3912, waarin het hof – kort samengevat – heeft geoordeeld dat de directeur van de BSGR bevoegd is tot het heffen van de gemeentelijke en waterschapsbelastingen. De rechtbank sluit zich, onder verwijzing naar met name rechtsoverweging 7.4 en gelet op de inhoud van het in die rechtsoverweging genoemde, tot de gedingstukken behorende, Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, aan bij de uitspraak van het hof Den Haag. De rechtbank tekent daarbij aan dat de tekst van het oprichtingsdocument van de BSGR is te vinden op internet (www.bsgr.nl/bsgr/fileadmin/documenten/wet- en regelgeving/Besluiten_BSGR/Oprichtingsdocumenten/2009_reglement_BSGR.pdf) en dat de begripsbepaling van de term ‘belasting’, zoals vermeld in artikel 1, onder d, van dat document een kennelijke vergissing bevat, nu daarin een verwijzing staat naar de onder k en v genoemde belastingen in plaats van de onder k en w genoemde belastingen. Dit doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat de directeur van de BSGR bevoegd is tot het heffen van de gemeentelijke en waterschapsbelastingen. Gelet op het vorenstaande faalt het standpunt van eiser.
Met betrekking tot geschilpunt d.
16. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder met het later opleggen van de aanslag Watersysteemheffingen eigenaren in 2013 het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat eiser geen Watersysteemheffing eigenaren verschuldigd is. Gelet op het vorenstaande faalt het standpunt van eiser.
Met betrekking tot geschilpunt e.
17. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar deugdelijk gemotiveerd. Verweerder geeft daarin immers aan dat er sprake is van twee verschillende aanslagen die zijn opgelegd aan a. degene die bij het begin van het belastingjaar van een onroerende zaak het gebruik en/of genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, en b. aan degene die op 1 januari het gebruik heeft van een woonruimte en ook ingeschreven staat in de Basisregistratie personen (BRP).
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) in de Watersysteemheffing eigenaren (de aanslag) opgelegd ten bedrage van € 146,20.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].
Eiser heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is eigenaar van een gebouwde onroerende zaak aan de [adres] 9 te [woonplaats] (de onroerende zaak).
2. Ter zake van de onroerende zaak zijn aan eiser met dagtekening 31 maart 2014 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de Watersysteemheffing ingezetenen en de Zuiveringsheffing woonruimten voor het jaar 2014 opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 97,63 en € 154,14 (hierna: de aanslagen).
3. Ter zake van de onroerende zaak is met dagtekening 30 april 2014 de aanslag opgelegd met als heffingsmaatstaf een WOZ-waarde van de onroerende zaak van € 680.000.
4. Tot de gedingstukken behoort een door eiser als bijlage bij zijn beroepschrift overgelegde uitdraai van een pagina afkomstig van de website van het Hoogheemraadschap van Rijnland welke is getiteld ‘Regelgeving’(productie 6 bij het beroepschrift).
5. Tot de gedingstukken behoort een door verweerder overgelegd afschrift van de Verordening Watersysteemheffing Rijnland 2014 (de Verordening). De Verordening, gebaseerd op de artikelen 110, 113 en 117 van de Waterschapswet (de Wet) is op
27 november 2013 door de Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap Rijnland vastgesteld en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(. . .)
Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder :
a. ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;
(. . .)
d. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
(. . .)
m. de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, Waterschapswet.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.
2. De heffing wordt geheven van hen die:
a. ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;
(. . .)
d. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap.