Rechtbank Den Haag, 01-05-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5888, SGR 14-8807
Rechtbank Den Haag, 01-05-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5888, SGR 14-8807
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 mei 2015
- Datum publicatie
- 11 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:5888
- Zaaknummer
- SGR 14-8807
Inhoudsindicatie
Schenkbelasting. Eiser heeft een aan derden verhuurde woning gekocht waarbij een deel van de koopsom is kwijtgescholden. In geschil is of sprake van een schenking van een onterende zaak waardoor gewaardeerd zou moten worden dat de WOZ-waarde.
De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/8808
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2015 in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. K.R. Arsenault),
en
[P] , verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een aanslag schenkbelasting opgelegd ter zake van een schenking door [naam 1] te [plaats].
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015 voor een enkelvoudige kamer. Namens eiser is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [namen]
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[gemachtigden]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten, maar nadien weer heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015 te Den Haag. Namens eiser is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door
[gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 1] bijgestaan door[vertegenwoordiger 2].
Op beide zittingen heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen met de zaaknummers SGR 14/8807 en SGR 14/8831 die door de gemachtigde zijn ingediend namens twee andere eisers over een identiek geschil. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd wordt ook geacht te zijn aangevoerd in deze zaak.
Overwegingen
Feiten
1. Bij notariële akte van 7 november 2011 heeft D, de vader van eiser, aan eiser verkocht en geleverd een verhuurde woning op het adres [adres] te [plaats]. De koopprijs bedroeg € 225.000. Ter zake van deze levering is € 4.500 (2% van € 225.000) overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Eiser is de koopsom schuldig gebleven en die is bij eerder genoemde akte omgezet in een lening van D aan eiser, waarvan, eveneens bij dezelfde akte, € 123.000 is kwijtgescholden (de kwijtschelding).
2. Voor het jaar 2011 was aan de woning een WOZ-waarde toegekend van € 409.000 en de huuropbrengst over 2011 bedroeg € 7.488.
3. Ter zake van de kwijtschelding heeft eiser voor de heffing van schenkbelasting een schenking aangegeven van € 123.000 en, na toepassing van een vrijstelling van € 5.030, een belastbare schenking van € 117.970. Verder maakt eiser, met toepassing van artikel 24, tweede lid, van de Successiewet 1956 (de Wet), aanspraak op verrekening van € 2.359 overdrachtsbelasting.
4. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een samenstel van rechtshandelingen, namelijk de verkoop van de verhuurde woning en de daarop gevolgde (gedeeltelijke) kwijtschelding van de in een geldlening omgezette koopsom en dat, mede in verband met de verrekening van overdrachtsbelasting, daarop artikel 21, vijfde en achtste lid, van de Wet moet worden toegepast. Op basis van de in 2 vermelde huuropbrengst en WOZ-waarde heeft verweerder, onder toepassing van artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, de waarde van de woning bepaald op 68% van € 409.000 = € 278.120. Verweerder heeft het verschil tussen de aldus berekende WOZ-waarde en de koopprijs van € 225.000 mede aangemerkt als schenking en de aanslag daarom vastgesteld naar een belaste verkrijging van € 171.090 (€ 123.000 + € 53.120 -/- € 5.030). Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Geschil 5.In geschil is of het beroep ontvankelijk is. Verder is de hoogte van de belaste schenking in geschil, waarbij meer specifiek in geschil is of de schenking slechts bestaat uit de kwijtschelding van € 123.000, of dat sprake is van het (gedeeltelijk) schenken van een verhuurde woning waarop de waarderingsvoorschriften van artikel 21, vijfde en achtste lid, van de Wet en artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit van toepassing zijn.
6. Eiser stelt dat de schenking slechts bestaat uit het bedrag van de kwijtschelding van € 123.000. Ter nadere motivering van zijn standpunt heeft eiser aangevoerd dat weliswaar sprake is van een samenstel van rechtshandelingen waardoor verrekening van overdrachtsbelasting mogelijk is, maar dat daarmee nog geen sprake is van een schenking van een woning.
7. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een, berekend naar een belaste verkrijging van € 117.970 (€ 123.000 verkrijging -/- € 5.030 vrijstelling) en met verrekening van € 2.359 overdrachtsbelasting (2% x € 117.970).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er geen toereikende volmacht is overgelegd.
Indien de rechtbank het beroep ontvankelijk acht, stelt verweerder zich op het standpunt dat bij een samenstel van rechtshandelingen, waarbij een onroerende zaak wordt verkocht en de koopsom (na omzetting in een geldlening) geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden, fiscaal wordt aangenomen dat sprake is van het geheel of gedeeltelijk schenken van de onroerende zaak, zodat daarop de waarderingsvoorschriften genoemd onder 5 van toepassing zijn.
9. Verweerder concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Gemachtigde heeft met de door hem overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bevoegd was namens eiser beroep in te stellen. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
11. Het geschil spitst zich dan toe op de vraag of bij een samenstel van rechtshandelingen, waarbij een onroerende zaak wordt verkocht en vervolgens een deel van de koopsom (na omzetting in een geldlening) wordt kwijtgescholden, de schenking de onroerende zaak of de kwijtschelding tot voorwerp heeft.
12. Bij zijn arrest van 24 september 1997, nr. 32 567, ECLI:NL:HR:1997:AA3258, heeft de Hoge Raad beslist dat de verkoop van een huis, gevolgd door gedeeltelijke kwijtschelding van de koopsom, weliswaar een samenstel van rechtshandelingen vormt, maar dat dit geen schenking oplevert in de zin van het toentertijd geldende artikel 24, derde lid, van Wet. De in die bepaling bedoelde schenking betrof een schenking in de vorm van onroerende zaken, rechten waaraan die waren onderworpen of rechten die voor de heffing van overdrachtsbelasting daaraan waren gelijkgesteld. Het enkele feit dat (een deel van) de koopprijs uiteindelijk wordt kwijtgescholden, betekent derhalve niet dat aan de oorspronkelijke verkoop geen betekenis moet worden gehecht in die zin dat in wezen sprake was van de schenking van (een deel) van een onroerende zaak.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat met de in 1 vermelde feiten sprake is van een samenstel van rechtshandelingen en mitsdien artikel 24, tweede lid, van de Wet toepassing vindt. Gezien het onder 12 aangehaalde arrest, betekent dit echter niet dat, zoals verweerder stelt, daarmee ook sprake is van schenking van (een deel van) een onroerende zaak. De rechtbank ziet in de wetswijziging van 2010 waarbij in de Wet het waarderingsvoorschrift van artikel 21, vijfde lid is opgenomen, geen aanleiding te concluderen dat aan het hiervoor aangehaalde arrest geen betekenis meer toekomt. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval de kwijtschelding het voorwerp van de schenking is, zodat de onder 5 aangehaalde waarderingsvoorschriften geen toepassing vinden. Het gelijk is daarom aan eiser en de rechtbank volgt hem in de onder 7 opgenomen berekening van de belaste verkrijging.
14. Gelet op het voorstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten van de behandeling van het bezwaar is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat tijdens de bezwaarfase om vergoeding daarvan is verzocht.
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belaste schenking van € 117.970 en met verrekening van € 2.359 overdrachtsbelasting en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.225;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter en mr. M.A. Dirks en mr. T.A. de Hek, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.