Home

Rechtbank Den Haag, 02-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7800, 15_57 IBPVV

Rechtbank Den Haag, 02-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7800, 15_57 IBPVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 juli 2015
Datum publicatie
2 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:7800
Zaaknummer
15_57 IBPVV

Inhoudsindicatie

Eiser houdt 100% van de aandelen in X BV. X BV houdt 50% van de aandelen in X2 BV. Eiser heeft voor het jaar 2010 onder meer een negatief bedrag aan belastbare winst uit onderneming, belastbaar loon, resultaat uit overige werkzaamheden (terbeschikkingstelling pand aan X2 BV) en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 is verweerder afgeweken van de aangifte door de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek niet in aanmerking te nemen. In beroep stelt eiser dat door hem in 2010 geen winst uit onderneming is genoten, geen loon is genoten van X BV en dat geen pand door hem ter beschikking is gesteld.

Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de omstandigheid dat de ondernemersaftrek niet aan eiser is verleend niet worden afgeleid dat eiser geen winst uit onderneming heeft genoten. Gelet op door X BV in haar aangifte opgenomen personeelskosten en de door X BV ingediende aangiften loonbelasting kan de rechtbank eiser evenmin volgen in zijn stelling dat hij in 2010 geen loon van X BV heeft genoten. Dit temeer niet nu eiser zelf in eerste instantie belastbaar loon heeft aangegeven en niet heeft onderbouwd waarom hij van zijn oorspronkelijke aangifte is afgeweken. Daarbij acht de rechtbank, gelet op de uitkomsten van een boekenonderzoek bij eiser over de periode 2005-2008 en de omstandigheid dat X2 BV daar nog staat ingeschreven, aannemelijk dat 1/3 van een pand van eiser aan X2 BV ter beschikking is gesteld. Een en ander betekent dat het ter beschikking gestelde deel van het pand niet moet worden meegenomen bij de heffingsgrondslag bij sparen en beleggen. Gelet daarop vermindert de rechtbank het belastbaar voordeel uit sparen en beleggen. Beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/57

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.073 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.297.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015.

Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B], [persoon C] en [persoon D].

Overwegingen

Feiten

1. Gedurende 2010 drijft eiser in de vorm van een eenmanszaak een onderneming onder de naam [onderneming X]. Daarnaast houdt eiser 100% van de aandelen in [X] B.V. ([X BV]). [X BV] houdt 50% van de aandelen in [X2] B.V.

2. Eiser is gedurende 2010 eigenaar van de onroerende zaak [adres] (het pand). De WOZ-waarde van het pand bedraagt in 2010 € 315.000.

3. Op 15 april 2011 heeft eiser voor het jaar 2010 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.250 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.297. Eiser heeft bij het indienen van de aangifte onder andere een negatief bedrag van € 8.292 aan belastbare winst uit onderneming, € 18.351 aan belastbaar loon en € 7.920 (€ 12.000 huuropbrengsten minus € 3.000 kosten minus € 1.080 terbeschikkingstellingsvrijstelling) aan resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. Het pand is in zijn geheel in aanmerking genomen bij het bepalen van de heffingsgrondslag bij sparen en beleggen.

4. Met dagtekening 29 augustus 2013 is de aanslag opgelegd. Bij het opleggen van de aanslag is verweerder van de ingediende aangifte afgeweken wat betreft de in aanmerking te nemen winst uit onderneming. Verweerder heeft de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek niet in aanmerking genomen en de belastbare winst uit onderneming vastgesteld op € 1.861 (€ 2.115 -/- € 254 MKB-winstvrijstelling).5. Met dagtekening 10 september 2013 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen de aanslag en daarbij een herziene aangifte ingediend. In deze herziene aangifte is geen bedrag aan loon en evenmin een bedrag aan winst uit onderneming opgenomen.

Geschil

6. In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is opgelegd.

7. Eiser stelt dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Volgens eiser is door hem in 2010 geen winst uit onderneming genoten. Daarnaast stelt eiser in 2010 geen loon te hebben ontvangen van [X BV]. Volgens eiser bestaat [X BV] praktisch gezien vanaf 2009 niet meer. Voorts stelt eiser dat het pand niet (deels) ter beschikking is gesteld. Subsidiair stelt eiser dat, zo een deel van het pand ter beschikking is gesteld aan een aan hem verbonden persoon, dit deel niet langer moet worden meegenomen in de heffingsgrondslag bij sparen en beleggen.

8. Verweerder stelt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing voert verweerder aan dat eiser in de op 15 april 2011 ingediende aangifte heeft aangegeven € 2.115 aan winst uit onderneming te hebben behaald. Voorts is uit een boekenonderzoek over de periode 2005-2008 gebleken dat eiser het pand verhuurt aan [X2] B.V. Deze B.V. staat nog altijd ingeschreven op het adres [adres]. Eiser heeft zijn stelling dat het pand gedurende 2010 niet aan [X2] B.V. is verhuurd niet onderbouwd. Ten aanzien van het in aanmerking te nemen belastbare loon voert verweerder aan dat uit de door eiser zelf voor [X BV] verzorgde aangiften loonheffingen blijkt dat hij in 2010 € 16.920 aan loon heeft ontvangen. Eiser maakt volgens verweerder niet aannemelijk dat dit bedrag niet juist is.

Beoordeling van het geschil

9. Eiser heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in het jaar 2010 geen winst uit onderneming heeft genoten, aangevoerd dat de ondernemersaftrek niet aan hem is verleend. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij aangezien uit het niet verlenen van de ondernemersaftrek niet kan worden afgeleid dat eiser geen ondernemer is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Nu voorts tegen de hoogte van de vastgestelde winst uit onderneming geen grieven zijn ingebracht, kan het beroep van eiser, voor zover het ziet op de vastgestelde winst uit onderneming, niet slagen.

10. De stelling van eiser dat hij in 2010 geen belastbaar loon van [X BV] heeft genoten, volgt de rechtbank evenmin. Vast staat immers dat [X BV] in haar aangifte vennootschapsbelasting 2010 een bedrag van € 18.351 aan personeelskosten in aanmerking genomen heeft. Daarnaast volgt uit de aangiften loonbelasting van [X BV] in 2010, die, indien niet door eiser zelf, dan in ieder geval namens hem zijn ingediend, dat aan eiser een bedrag van € 16.920 aan salaris is toegekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser in 2010 tot laatstgenoemd bedrag loon van [X BV] heeft genoten. Hetgeen eiser heeft aangevoerd doet hier niet aan af, temeer niet nu eiser in zijn op 15 april 2011 ingediende aangifte IB/PVV een bedrag van € 18.351 aan loon van LdVH BV heeft aangegeven en hij op geen enkele wijze heeft onderbouwd op welke gronden hij daar in zijn herziene aangifte van is afgeweken.

11. De rechtbank kan eiser evenmin volgen in zijn stelling dat het pand gedurende 2010 niet (deels) ter beschikking is gesteld. Uit het boekenonderzoek dat bij eiser is ingesteld met betrekking tot de periode 2005-2008 bleek dat 1/3 deel van het pand verhuurd is aan [X2] B.V. De rechtbank acht aannemelijk dat ook gedurende 2010 nog altijd 1/3 deel van het pand aan [X2] B.V. is verhuurd nu verweerder geloofwaardig heeft verklaard dat uit het systeem van de Belastingdienst, dat gevoed wordt door zowel de GBA als de Kamer van Koophandel, blijkt dat deze B.V nog altijd staat ingeschreven op [adres]. Gelet op jaarlijkse huurprijs voor het gehele pand, die door middel van een taxatie is vastgesteld op € 38.000, en het feit dat het pand voor 1/3 deel is verhuurd aan [X2] B.V., acht de rechtbank een bedrag van € 12.000 aan huuropbrengsten niet te hoog.

12. De rechtbank volgt wel het subsidiaire standpunt van eiser dat het deel van het pand dat ter beschikking is gesteld niet langer moet worden meegenomen in de heffingsgrondslag bij sparen en beleggen. Nu naar het oordeel van de rechtbank 1/3 deel van het pand ter beschikking is gesteld aan een met eiser verbonden lichaam, dient slechts 2/3 deel van de waarde van het pand in de heffingsgrondslag bij sparen en beleggen te worden meegenomen. De rechtbank stelt de waarde van het deel van het pand dat in de heffingsgrondslag moet worden meegenomen vast op € 210.000 (€ 315.000 * 2/3) en het belastbaar voordeel uit sparen en beleggen op € 8.097.

13. Gelet op hetgeen hiervoor onder 12 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.

14. Eiser heeft nog gesteld dat het onredelijk lang geduurd heeft voordat verweerder de hier bestreden uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Voor zover eiser daarmee verzoekt om immateriële schadevergoeding kan de rechtbank hem niet volgen. Het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag is op 24 september 2013 door verweerder ontvangen. De onderhavige uitspraak van de rechtbank is gedagtekend 2 juli 2015. Van de ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de uitspraak van de rechtbank is derhalve minder dan twee jaar verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden. Het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade dient dan ook te worden afgewezen.

Proceskosten

15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar

inkomen uit werk en woning van € 17.073 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.097 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.

Rechtsmiddel