Home

Rechtbank Den Haag, 02-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7804, 15_58 OB 15_61 OB en 15_62 OB

Rechtbank Den Haag, 02-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7804, 15_58 OB 15_61 OB en 15_62 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 juli 2015
Datum publicatie
2 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:7804
Zaaknummer
15_58 OB 15_61 OB en 15_62 OB

Inhoudsindicatie

Eiser is ondernemer in de zin van de omzetbelasting en houdt 100% van de aandelen in X BV. X BV heeft aan eiser facturen uitgereikt in verband met werkzaamheden die in de jaren 2010, 2011 en 2012 verricht zouden zijn. De in rekening gebrachte voorbelasting is door eiser in aftrek gebracht. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is de in aftrek gebrachte omzetbelasting nageheven en zijn vergrijpboetes van 25% opgelegd. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij terecht en tot het juiste bedrag omzetbelasting in aftrek heeft gebracht, en in het bijzonder dat X BV de op de facturen vermelde werkzaamheden heeft verricht. Nu eiser de door X BV gefactureerde werkzaamheden niet nader heeft gespecificeerd en door eiser is erkend dat de facturen onjuist zijn, is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Door omzetbelasting in aftrek te brengen ter zake van werkzaamheden waarvan hij wist dat ze niet waren verricht, had eiser redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. De rechtbank acht de opgelegde vergrijpboetes passend en geboden. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/58, SGR 15/61 en SGR 15/62

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting (met heffings- dan wel belastingrente) en vergrijpboetes opgelegd:

-

met dagtekening 25 oktober 2014 een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 ten bedrage van € 956, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 239. Voorts is € 106 heffingsrente in rekening gebracht;

-

met dagtekening 30 augustus 2014 een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 14.888, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 3.722. Voorts is € 1.174 heffingsrente in rekening gebracht;

-

met dagtekening 30 augustus 2014 een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 ten bedrage van € 10.848, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 2.712. Voorts is € 603 belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslagen en de boete- en rentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015.

Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B], [persoon C] en [persoon D].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser exploiteert onder de naam [onderneming X] een adviesbureau voor rechtshulp. Voor deze activiteiten is hij ondernemer in de zin van de omzetbelasting.

2. Eiser houdt 100% van de aandelen in [X] B.V. ([X BV]).

3. [X BV] heeft aan eiser facturen uitgeschreven voor in de jaren 2010, 2011 en 2012 verrichte werkzaamheden. De door [X BV] aan eiser in rekening gebrachte omzetbelasting bedraagt voor de jaren 2010, 2011 en 2012 respectievelijk € 956, € 14.888 en € 10.848. Eiser heeft deze bedragen als voorbelasting in aftrek gebracht.

4. Op 21 januari 2014 heeft verweerder bij eiser een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 23 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 (het boekenonderzoek). Het naar aanleiding van het boekenonderzoek opgemaakte controlerapport van 8 augustus 2014 behoort in afschrift tot de gedingstukken en vermeldt onder meer het volgende:

"2.4. VoorbelastingBij de controle van facturen, boekingen, tellingen en overbrengingen, heb ik enige onjuistheden geconstateerd. Er zijn facturen uitgeschreven door [[X BV]] aan de eenmanszaak. Deze facturen zijn niet juist volgens [eiser]. Het is ook moeilijk om vanuit [[X BV]] facturen te laten uitschrijven voor de eenmanszaak daar [eiser] deze werkzaamheden dan uitgevoerd zou moeten hebben. [[X BV]] heeft ook geen omzetbelasting afgedragen. Derhalve worden de facturen gecorrigeerd ingevolge artikel 15 van de Wet omzetbelasting 1968. Correcties zijn verwerkt in de herrekening omzetbelasting.

2.5

Herrekening omzetbelasting

Jaar 2010

Omzet nihil

0,-

Voorbelasting

0,-

--------------

Af te dragen

0,-

Reeds terug ontvangen

956,-

--------------

Nog te betalen

956,-

======

Jaar 2011

Omzet 15.431,- x 19%

2.932,-

Voorbelasting

0,-

--------------

Te betalen

2.932,-

Reeds terug ontvangen

11.956,-

--------------

Nog te betalen

14.888,-

======

Jaar 2012

Omzet 10.456,-

2.038,-

Voorbelasting

1.161,-

--------------

Af te dragen

877,-

Reeds terug ontvangen

9.971,-

--------------

Nog te betalen

10.848,-

======

(…)”

5. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan eiser voor de tijdvakken 2010, 2011 en 2012 de naheffingsaanslagen opgelegd tot bedragen van respectievelijk € 956, € 14.888 en € 10.848. Bij het opleggen van de naheffingsaanslagen heeft verweerder aan eiser vergrijpboetes opgelegd ter grootte van 25 procent van de nageheven belasting en heeft hij heffingsrente in rekening gebracht.

Geschil

6. In geschil is of de door eiser in aftrek gebrachte omzetbelasting terecht bij hem is nageheven en of de vergrijpboetes terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd.

7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes ten onrechte aan hem zijn opgelegd. Volgens eiser zijn de genoemde facturen door hem opgemaakt op initiatief van de controleur van de Belastingdienst.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht aan eiser zijn opgelegd. Ter onderbouwing voert verweerder aan dat de werkzaamheden waarop de in rekening gebrachte omzetbelasting ziet niet zijn verricht en dat eiser ervan op de hoogte was dat de in aftrek gebrachte omzetbelasting niet is afgedragen.

9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

10. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is, voor zover hier van belang, de belasting die de ondernemer in aftrek brengt de belasting die aan hem in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur.

11. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de last rust om aannemelijk te maken dat hij terecht en tot het juiste bedrag omzetbelasting op zijn aangiften in aftrek heeft gebracht. In het algemeen behoudt een ondernemer die beschikt over juiste facturen het recht op aftrek van de op die facturen in rekening gebrachte omzetbelasting. Dat de leverancier de desbetreffende omzetbelasting niet op zijn aangiften heeft voldaan tast op zich het recht van de afnemer op aftrek van belasting niet aan. Indien echter sprake is van facturen die zijn opgemaakt voor leveringen welke in werkelijkheid nooit hebben plaatsgehad bestaat geen recht op aftrek van voorbelasting en kan ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting worden nageheven bij degene die deze aftrek heeft genoten, in dit geval eiser (vgl. Hoge Raad 1 maart 2002, nr. 36 908, ECLI:NL:HR:2002:AD9704).

12. Verweerder heeft betoogd dat de aan eiser uitgeschreven facturen van [X BV] geen betrekking hebben op werkzaamheden die daadwerkelijk door [X BV] zijn verricht. Zoals hiervoor is overwogen, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij de door [X BV] in rekening gebrachte omzetbelasting terecht en tot het juiste bedrag op zijn aangiften heeft afgetrokken, en in het bijzonder of [X BV] de op de facturen vermelde werkzaamheden heeft verricht. Nu eiser de gefactureerde werkzaamheden van [X BV] niet nader heeft gespecificeerd en voorts door eiser is erkend dat de door [X BV] uitgeschreven facturen onjuist zijn, acht de rechtbank eiser niet geslaagd in dit bewijs. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in eisers beroepschrift waarin hij stelt dat [X BV] alleen op papier heeft bestaan.

13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door [X BV] in rekening gebrachte omzetbelasting ten onrechte door eiser in aftrek is gebracht en dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

14. Ingevolge artikel 67f, eerste en zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gelezen in samenhang met § 25 en § 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, kan verweerder een boete opleggen van 25 procent van de nageheven belasting indien het aan grove schuld van eiser te wijten dat hij op aangifte teveel omzetbelasting heeft terugontvangen.

15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat het aan de grove schuld (een in laakbaarheid aan opzet grenzende grove nalatigheid) van eiser is te wijten dat hij op aangifte teveel omzetbelasting heeft terugontvangen. Door omzetbelasting in aftrek te brengen die in rekening is gebracht terwijl hij wist dat de werkzaamheden waarop de facturen betrekking hadden niet waren verricht, had eiser redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. Dit temeer nu eiser aftrek claimde zonder dat op dat moment op voorgeschreven wijze opgemaakte facturen waren verstrekt. De facturen zijn immers, zo wordt door eiser niet betwist, pas later door eiser zelf opgesteld. De rechtbank acht de opgelegde boetes in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en ook overigens passend en geboden. Dat de facturen, zoals eiser stelt, op initiatief van de Belastingdienst zijn opgesteld, doet daaraan, wat daar overigens van zij, niet af.

16. Nu eiser met betrekking tot heffingsrente en de belastingrente geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd en ook van strijdigheid met de wettelijke bepalingen niet is gebleken, faalt het beroep ook in zoverre.

17. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond verklaard te worden.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.

Rechtsmiddel