Rechtbank Den Haag, 02-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7805, 15_1265 VAR
Rechtbank Den Haag, 02-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7805, 15_1265 VAR
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 juli 2015
- Datum publicatie
- 19 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:7805
- Zaaknummer
- 15_1265 VAR
Inhoudsindicatie
Eiser sloopt kassen ten behoeve van verschillende opdrachtgevers. Verweerder heeft het verzoek van eiser om een VAR-WUO afgewezen en een VAR-ROW afgegeven. De rechtbank oordeelt dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer verricht. De overeenkomsten met de opdrachtgevers zijn daarvoor niet toereikend, omdat daaruit niet valt af te leiden hoe de arbeidsrelatie tussen eiser en zijn opdrachtgevers is vormgegeven. Eiser heeft zijn stelling dat sprake is van zelfstandigheid en dat hij ondernemersrisico loopt niet voldoende onderbouwd. Er is dan ook terecht geen VAR-WUO afgegeven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/1265
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Coördinatiepunt VAR, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 4 april 2014 aan eiser een beschikking verklaring arbeidsrelatie resultaat uit overige werkzaamheden (de beschikking VAR-ROW) afgegeven.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking VAR-ROW.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking VAR-ROW gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon C].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 4 februari 2014 een aanvraag ingediend voor een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR-WUO). Hierin heeft eiser onder meer aangegeven dat zijn activiteiten bestaan uit “nieuw verbouw, onderhoud, sloop grondwerk aan gebouw, woning, infrastructuur en kassen”.
2. Verweerder heeft op deze aanvraag de VAR-ROW afgegeven.
Geschil
3. In geschil is of verweerder terecht de beschikking VAR-ROW heeft afgegeven.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat aan hem een VAR-WUO had moeten worden afgegeven. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt eiser dat hij aan de voorwaarden voor toekenning van een VAR-WUO voldoet: hij heeft meerdere opdrachtgevers, voert werkzaamheden uit onder eigen naam, factureert zijn werkzaamheden, voldoet aan het urencriterium, heeft investeringen gedaan, treedt met zijn onderneming naar buiten en loopt ondernemersrisico. Voorts voert eiser aan dat opdrachtgevers als voorwaarde stellen dat hij over een VAR-WUO beschikt. Tenslotte stelt eiser dat aan personen in een vergelijkbare situatie wel een VAR-WUO is verstrekt. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en afgifte van een VAR-WUO.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beschikking VAR-ROW terecht is afgegeven. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt verweerder dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van een VAR-WUO. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
6. Nu eiser zich op het standpunt stelt dat voor de door hem verrichte werkzaamheden een VAR-WUO afgegeven had moeten worden, rust de bewijslast in deze op eiser. Eiser dient derhalve aannemelijk te maken dat hij zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer verricht.
7. Uit de door eiser overgelegde informatie kan worden opgemaakt dat eiser werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf A] B.V., [bedrijf B], [bedrijf C] B.V., [bedrijf D], [bedrijf E] V.O.F., [bedrijf F], [bedrijf G] en [bedrijf H] B.V. Met verweerder is de rechtbank evenwel van oordeel dat het werken voor meerdere bedrijven als zodanig nog niet betekent dat sprake is van zelfstandig ondernemerschap; daarvoor is meer nodig. Naar het oordeel van de rechtbank is echter met hetgeen eiser heeft gesteld en aangevoerd niet aannemelijk geworden dat eiser zijn werkzaamheden voor genoemde bedrijven verricht als zelfstandig ondernemer. De rechtbank acht de tot de gedingstukken behorende samenwerkingsovereenkomst tussen eiser en [bedrijf A] B.V., de bemiddelingsovereenkomst tussen eiser en [bedrijf C] B.V. en de factureerovereenkomst tussen eiser en [bedrijf D] daartoe onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit deze overeenkomsten niet kan worden afgeleid hoe de arbeidsrelatie tussen eiser en zijn opdrachtgevers is vormgegeven. Evenmin heeft eiser op andere wijze zijn stellingen dat sprake is van zelfstandigheid en dat hij ondernemersrisico loopt met bewijs onderbouwd. Daarmee falen eisers beroepsgronden en heeft verweerder terecht een VAR-ROW kunnen afgeven.
8. Dat opdrachtgevers van eiser verlangen dat hij over een VAR-WUO beschikt kan niet tot een ander oordeel leiden. Aanvragen voor een verklaring arbeidsrelatie worden op zich beoordeeld, waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden die voor afgifte van de verschillende verklaringen arbeidsrelatie zijn gesteld. De omstandigheid dat opdrachtgevers enkel gebruik willen maken van de diensten van eiser indien hij over een VAR-WUO beschikt, kan geen reden zijn om aan die voorwaarden voorbij te gaan.
9. Eiser heeft nog gesteld dat aan andere personen in een vergelijkbare situatie wel een VAR-WUO is afgegeven. Daarmee beroept eiser zich op het gelijkheidsbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid of een oogmerk tot begunstiging, terwijl voor deze ongelijke behandeling geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Daarnaast kan het gelijkheidsbeginsel van toepassing zijn indien in een meerderheid van gevallen die met het geval van eiser vergelijkbaar zijn, een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven (de meerderheidsregel). Eiser heeft weliswaar gesteld dat aan anderen een VAR-WUO is afgegeven, maar hij heeft verder geen inzicht gegeven in wie het betreft, om welke werkzaamheden het gaat en voor welke partij en onder welke omstandigheden de werkzaamheden worden verricht. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt daarom.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.