Home

Rechtbank Den Haag, 14-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9728, AWB - 14 _ 5075

Rechtbank Den Haag, 14-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9728, AWB - 14 _ 5075

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
14 juli 2015
Datum publicatie
31 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:9728
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5075

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres inkomen niet in haar aangifte inkomstenbelasting heeft opgenomen en daarmee aan de vereisten voor omkering van de bewijslast is voldaan. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de correcties van verweerder te verlagen omdat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het buitenland zakelijke activiteiten heeft verricht en daarvoor kosten heeft gemaakt en omdat de correcties wegens contante privé opnames en gebruikelijk loon in wezen een dubbeltelling inhouden.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 14/5075 en SGR 14/5076

(gemachtigde: mr. G.J. Schras)

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoor], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.780 en daarbij € 7.247 heffingsrente in rekening gebracht

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 527.934 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 100.000 en daarbij € 60.014 heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag 2005 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.883. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag 2006 gehandhaafd.

Tegen bovengenoemde uitspraken op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B] en [persoon C]. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Naar aanleiding van een verzoek van eiseres heeft de rechtbank heeft het onderzoek heropend.

Eiseres heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek is voortgezet op de zitting van 21 april 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [persoon D]. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A], [persoon B], en [persoon C].

Overwegingen

1. Eiseres is sinds 1993 actief in de zakelijke dienstverlening.

2. Eiseres heeft haar onderneming van 1 januari 1993 tot 31 maart 2000 samen met haar toenmalige partner [partner] ([partner]) uitgeoefend in de vorm van een vennootschap onder firma met de naam [VOF X].

3. Op 31 maart 2000 is de vennootschap onder firma omgezet in een besloten vennootschap met de naam [X] B.V. ([X BV]). [X BV] was gevestigd op het adres [adres 1] te [kantoor].

4. Van 1 oktober 2003 tot 28 maart 2006 is Stichting [Y] ([stichting Y]) geregistreerd als algemeen directeur van [X BV].

5. In onderhavige jaren is eiseres bestuurder van [stichting Y]. Deze stichting is gevestigd in [vestigingsplaats] en heeft statutair tot doel het verlenen van ondersteuning bij het drijven en besturen van onderneming(en). De stichting beschikt over een bankrekening die in onderhavige jaren door eiseres wordt gebruikt voor privé-uitgaven.

6. Op 28 maart 2006 is Stichting [L] (Stichting L) geregistreerd als bestuurder en als bewaarder van de boeken en bescheiden van [X BV].

7. Op 1 februari 2006 heeft eiseres zich als ondernemer met een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [eenmanszaak X]. De eenmanszaak is gevestigd op het adres [adres 2] te [kantoor]. De eenmanszaak is nimmer aangemeld als ondernemer bij de belastingdienst.

8. Op 30 juni 2006 is [X BV] ontbonden. De bankrekening van [X BV] is na de ontbinding blijven bestaan en eiseres en [partner] konden in onderhavige jaren over deze bankrekening beschikken.

9. Op 22 december 2006 heeft eiseres de besloten vennootschap [Z] B.V. ([Z BV]) opgericht.

10. Op de bankrekening van [X BV] zijn de volgende bedragen bijgeschreven:

In 2005: € 175.675

In 2006: € 1.638.947

In 2007: € 246.288, waarvan terugbetaald € 93.371.

11. Van de bankrekening van [X BV] zijn in onderhavige jaren de volgende bedragen overgemaakt naar de bankrekening van [stichting Y]:

2005: in totaal € 27.000

2006: in totaal € 275.500

2007: in totaal € 60.000

12. In 2005 is in totaal een bedrag van € 37.150 via pin- en bankopnames van de bankrekening van [X BV] opgenomen. Hiervan is € 28.400 opgenomen met een bankpas op naam van [partner] en € 4.000 met bankpassen op naam van eiseres. Van het restant van € 4.750 is onbekend wie het heeft opgenomen.

13. In 2006 is in totaal een bedrag van € 59.000 via pin- en bankopnames van de bankrekening van [X BV] opgenomen. Hiervan is € 28.300 opgenomen met een bankpas op naam van [partner] en € 9.300 met bankpassen op naam van eiseres. Van het restant van € 21.400 is onbekend wie het heeft opgenomen.

14. In 2007 is in totaal € 5.700 van de bankrekening van [X BV] opgenomen. Hiervan is € 5.550 opgenomen met een bankpas op naam van [partner] en € 150 met een bankpas op naam van eiseres.

15. Eiseres beschikt vanaf 26 april 2005 over een personenauto met een cataloguswaarde van € 30.611 (een Saab met kenteken [kenteken]).

16. Eiseres is voor 50% eigenaar van het pand [adres 2] te [kantoor]. Dit pand is in onderhavige jaren ter beschikking gesteld aan [X BV].

17. In haar aangiften IB/PVV heeft eiseres voor het de jaren 2005 en 2006 een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 10.780 en € 13.050 vermeld.

18. Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV 2005 en 2006 conform de door eiseres ingediende aangiften opgelegd.

19. Op 7 oktober 2011 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008.

20. Ter behoud van rechten heeft verweerder op 31 december 2010 de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 en op 20 december 2011 de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 opgelegd.

21. Eiseres heeft tegen de navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift met betrekking tot het jaar 2005 heeft zij aangegeven dat haar belastbaar inkomen van 2005 € 33.194 bedraagt.

22. Van het boekenonderzoek is op 21 februari 2013 een rapport opgemaakt dat tot de gedingstukken behoort. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder onder meer het volgende geconcludeerd:

-

op basis van de in 2005 van de bankrekening van [X BV] onttrokken bedragen, moet het inkomen van eiseres van 2005 met € 33.275 worden gecorrigeerd;

-

het loon uit dienstbetrekking van 2005 moet worden gecorrigeerd met het gebruikelijk loon;

-

de in 2006 en 2007 op de bankrekening van [X BV] ontvangen bedragen dienen als gerealiseerde omzet van 2006 van de eenmanszaak van eiseres te worden beschouwd. De winst van 2006 van de eenmanszaak dient te worden vastgesteld op basis van de in 2006 en 2007 van de bankrekening van [X BV] onttrokken bedragen. Een bedrag van € 40.000 kan aan kosten in aanmerking worden genomen in verband met een betaling door [stichting Y] aan een derde met betrekking tot personeel;

-

eiseres heeft ten onrechte geen rekening gehouden met een voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto;

-

eiseres heeft in 2005 en 2006 een negatief resultaat uit overige werkzaamheden gerealiseerd in verband met het ter beschikking stellen van het onder 16 genoemde pand;

-

eiseres heeft niet de vereisten aangiften inkomstenbelasting gedaan en niet aan haar administratieplicht voldaan wat leidt tot omkering van de bewijslast.

Dit leidt volgens het rapport tot de volgende correcties:

23. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 conform de uitkomst van het boekenonderzoek verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.883.

24. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 gehandhaafd.

25. Met dagtekening 28 oktober 2014 heeft verweerder navorderingsaanslag IB/PVV 2006 ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 360.967 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 100.000.

Geschil 26. In geschil is of de bewijslast op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet worden omgekeerd en verzwaard en of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 en 2006 terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.

27. Eiseres stelt - kort samengevat - dat zij in 2006 niets met [X BV] van doen had en niet verantwoordelijk is voor de omzet die in 2006 gerealiseerd is. De in 13 en 14 vermelde kasopnamen van de rekening van [X BV] en de gelden die [stichting Y] heeft ontvangen, heeft zij van [X BV] ontvangen en gebruikt om een bedrijf in China op te richten. Voorts stelt eiseres dat het boekenonderzoek van verweerder lang heeft geduurd en dat een nieuw onderzoek moet plaatsvinden omdat degenen die het onderzoek hebben uitgevoerd niet capabel zijn. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en terugwijzing van de zaken naar verweerder.

28. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan en derhalve de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2005. Wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 is verweerder van oordeel dat de navorderingsaanslag verminderd dient te worden naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 317.137 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en concludeert hij tot gegrondverklaring van het beroep, vermindering van de navorderingsaanslag en dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast

29. Verweerder neemt het standpunt in dat eiseres voor de jaren 2005 en 2006 niet de vereiste aangiften heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met als gevolg dat de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast). Volgens vaste jurisprudentie heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

30. Aangezien eiseres in haar bezwaarschrift heeft vermeld dat haar belastbare inkomen uit werk en woning in 2005 € 33.194 heeft bedragen en zij voor dat jaar slechts € 10.780 had aangegeven, is voor dat jaar aan de vorenbedoelde eis voor omkering van de bewijslast voldaan. Voor 2006 staat vast dat een bedrag van € 275.500 is overgemaakt van de bankrekening van [X BV] naar de bankrekening van [stichting Y]. Dat dit bedrag, zoals eiseres stelt, in zijn geheel is besteed om haar activiteiten in China te financieren, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de vele privé-uitgaven die eiseres van de bankrekening van [stichting Y] heeft gedaan. Voorts heeft eiseres, naar door haar niet is betwist, in 2006 het genot gehad van een haar ter beschikking gestelde personenauto. Het bedrag van de ter zake door verweerder voor 2006 toegepaste correctie van € 6.734 heeft zij evenmin bestreden. Gelet op deze niet in de aangifte (en de aanslag) voor 2006 begrepen bedragen, is ook voor 2006 aan de vereisten van omkering van de bewijslast voldaan.

31. Het vorenoverwogene brengt mee dat de beroepen van eiseres ongegrond moeten worden verklaard, tenzij is gebleken dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Het ligt dan op de weg van eiseres om te doen blijken – dat wil zeggen overtuigend aantonen – dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Dat bewijs heeft eiseres niet geleverd.

Redelijke schatting

32. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder echter niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.

2005:

33. Verweerder heeft het inkomen van eiseres over 2005 onder meer met een bedrag van € 33.275 verhoogd. Dit is gebaseerd op het onder 11 genoemde bedrag dat in 2005 is overgemaakt van de bankrekening van [X BV] naar [stichting Y] (€ 27.000), de onder 12 genoemde geldopnames van de bankrekening van [X BV] die met bankpas op naam van eiseres zijn opgenomen (€ 4.000) en 50% van overige geldopnames waarvan niet bekend is wie deze heeft gedaan (€ 2.375). Gelet hierop kan niet worden gezegd dat deze correctie onredelijk of willekeurig is vastgesteld.

34. Voorts heeft verweerder € 38.118 aan gebruikelijk loon gecorrigeerd omdat eiseres directeur-grootaandeelhouder was van [X BV]. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ook de hiervoor genoemde correctie van € 33.275 moet worden beschouwd als een beloning voor door eiseres verrichte arbeid. De rechtbank zal de correctie met dit bedrag verminderen omdat hier in wezen een dubbeltelling plaatsvindt, hetgeen de rechtbank niet juist acht.

2006:

35. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de winst uit onderneming van 2006 dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 355.650 (voor kostenaftrek). Dit is gebaseerd op de onder 11 genoemde bedragen die in 2006 en 2007 zijn overgemaakt van de bankrekening van [X BV] naar [stichting Y] (2006: € 275.500, 2007: € 60.000), de onder 13 en 14 genoemde geldopnames van de bankrekening van [X BV] die in 2006 en 2007 met de bankpas op naam van eiseres zijn opgenomen (€ 2006: € 9.300, 2007: 150) en 50% van de overige geldopnames waarvan niet bekend is wie deze heeft gedaan (€ 10.700). Verweerder heeft verklaard dat de in 2007 door [X BV] ontvangen gelden betrekking hebben op facturen die in 2006 zijn uitgeschreven; eiseres heeft zich hierover niet specifiek uitgelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk de correctie van de winst uit onderneming te baseren op deze van [X BV] in 2006 en 2007 onttrokken bedragen. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft zij echter wel aannemelijk gemaakt dat zij zakelijke activiteiten in China heeft verricht en dat zij hiervoor kosten heeft gemaakt. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de winst uit onderneming van eiseres met € 50.000 te verlagen.

2005 en 2006:

36. Tegen de overige correcties heeft eiseres geen specifieke grieven ingebracht. De rechtbank acht deze correcties redelijk.

37. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslagen dienen te worden vastgesteld berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.608 (€ 63.883 - € 33.275) voor 2005 en € 267.137 (€ 317.137 - € 50.000) voor 2006. Overeenkomstig verweerders conclusie zal het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang worden vastgesteld op nihil.

38. Al hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, waaronder haar stelling dat het boekenonderzoek van verweerder te lang heeft geduurd en degenen die het onderzoek hebben uitgevoerd niet capabel zijn, leidt niet tot een andere oordeel.

Heffingsrente:

39. De beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Nu de navorderingsaanslagen worden verminderd, zullen de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig worden verminderd.

40. Gelet op het bovenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten:

41. Nu het beroepen gegrond zijn, vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 487 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.608.

-

vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 267.137 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil;

-

wijzigt de beschikkingen heffingsrente overeenkomstig bovenstaande verminderingen;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 487, te betalen aan eiseres, en

-

draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.F. Slijpen, voorzitter, en mr. S.E. Postema en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.

Rechtsmiddel