Rechtbank Den Haag, 14-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9729, AWB - 14 _ 5077
Rechtbank Den Haag, 14-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9729, AWB - 14 _ 5077
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 juli 2015
- Datum publicatie
- 1 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:9729
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 5077
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Wat eiseres heeft aangevoerd is onvoldoende concreet en onderbouwd om de termijnoverschrijdingen verschoonbaar te achten en, zo dat wel het geval zou zijn geweest, te concluderen dat eiseres bezwaar heeft ingediend zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van haar kon worden verwacht. Van opgewekt vertrouwen is geen sprake, aangezien eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een afspraak met verweerder is gemaakt over het niet hoeven indienen van de bezwaren.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 14/5077, SGR 14/5078 en SGR 14/5079
(gemachtigde: mr. G.J. Schras)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Met dagtekening 7 december 2011 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.000 en daarbij € 876 heffingsrente in rekening gebracht. Voorts heeft verweerder een verzuimboete van € 226 opgelegd.
Met dagtekening 28 december 2012 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.234 en daarbij € 3.639 heffingsrente in rekening gebracht.
Met dagtekening 7 mei 2013 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.153 en daarbij € 3.774 heffingsrente in rekening gebracht.
Bij brief van 19 juli 2013 heeft eiseres tegen bovengenoemde aanslagen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen bovengenoemde uitspraken op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B] en [persoon C]. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden.
Naar aanleiding van een verzoek van eiseres heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek is voortgezet op de zitting van 21 april 2015. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [persoon D]. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A], [persoon B] en [persoon C].
Overwegingen
Feiten
1. Tot de gedingstukken behoort een brief van eiseres aan verweerder van 16 april 2013 waarin onder meer het volgende staat:
“Bij deze deel ik u mede dat ik in januari 2013 in het ziekenhuis ben opgenomen geweest vanwege twee herseninfarcten. Ik had u op de dag van opnamen aan de telefoon omdat er nog geen reactie van mijn kant was gekomen op uw rapport.
Vervolgens, zoals aan u medegedeeld, heb ik aan mijn belastingadviseur [belastingadviseur] gevraagd om een reactie naar u te sturen. [belastingadviseur] heeft een reactie naar u gestuurd echter (…). Ik ben nu nog in de herstelperiode van mijn herseninfarcten (…)
Tot slot verklaar ik nogmaals het gehele rapport te verwerpen en maak ik tevens bezwaar tegen de betreffende aanslagen en verzoek ik tevens om uitstel van betaling tot op het bezwaar is beslist.”
2. In het dossier bevindt zich een brief van eiseres aan verweerder van 19 juli 2013, met als kenmerk 7 aanslagnummers waaronder die van de onderhavige aanslagen, waarin het volgende staat:
“betreft: bezwaar + uitstel van betaling.
(…)
Toch maak ik bezwaar tegen de ambtshalve aanslagen na dat deze op nihil te zijn gesteld zal niets meer verschuldigd zijn. (…) ”
3. In het 10-dagenstuk van eiseres van 10 april 2015 staat onder meer het volgende:
“[Eiseres] was met [verweerder] in gesprek over de jaren 2005 en 2006. Omdat de kwestie erg ingewikkeld was en veelomvattend, is met [verweerder] de afspraak gemaakt dat ook de [onderhavige jaren] zouden worden meegenomen. [Eiseres] mocht er dan ook gerechtvaardigd vanuit gaan dat lopende deze gesprekken, zij geen bezwaar zou hoeven maken tegen de aanslagen. [Eiseres] biedt bewijs aan voor deze stellingen onder meer door het horen van haarzelf, de heer (…) en [haar voormalige belastingadviseur].”
Geschil 4. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Eiseres stelt dat zij met de belastingdienst heeft afgesproken dat alle jaren die bij het boekenonderzoek betrokken zijn (2005-2009) collectief als één zaak zouden worden behandeld. Er is tijdig bezwaar gemaakt over de jaren 2005 en 2006 en eiseres stelt dat zij ervan uit mocht gaan dat lopende de gesprekken, zij geen bezwaar hoefde te maken tegen de onderhavige aanslagen aangezien daarover nog een debat liep. Voorts stelt eiseres dat zij in december 2012 en januari 2013 herseninfarcten heeft gehad en in het eerste kwartaal van 2013 sprake was van ziekenhuisopnamen en volledige uitval. Tot slot stelt eiseres dat tijdens de diverse gesprekken met verweerder de niet-ontvankelijkheid nooit aan de orde is gekomen.
6. Verweerder stelt dat met eiseres geen afspraken zijn gemaakt over de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Hij heeft gesteld dat de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar zijn omdat eiseres daartoe onvoldoende heeft gesteld en niets heeft onderbouwd.
Beoordeling van het geschil
7. Verweerder is ervan uitgegaan dat de in 2 vermelde brief van 19 juli 2013 moet worden aangemerkt als het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat voor wat betreft de aanslag 2009, gedagtekend 7 december 2011 en de navorderingsaanslag 2007, gedagtekend 28 december 2012 niet het geval en moet de in 1 vermelde brief van 16 april 2013 als bezwaarschrift worden aangemerkt. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aanslagen pas na de datum van dagtekening zijn verzonden. Mitsdien eindigde de termijnen voor het indienen van de bezwaarschriften op respectievelijk 18 januari 2012 en 8 februari 2013. De bezwaarschriften zijn dus gelet op in artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen zeswekentermijn niet tijdig ingediend.
8. Voor wat betreft de navorderingsaanslag 2008, gedagtekend 7 mei 2013, heeft verweerder de in 2 vermelde brief van 19 juli 2013 terecht aangemerkt als het bezwaarschrift. De bezwaartermijn van deze aanslag eindigde op 18 juni 2013. Ook dit bezwaar is dus te laat ingediend.
9. De vraag is vervolgens of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Als dat zo is, is vereist dat, zodra de omstandigheid die het tijdig maken van bezwaar verhinderde is weggevallen, eiseres het bezwaar indient zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd. Veelal wordt daarvoor een termijn van 2 à 3 weken gehanteerd. Van degene die zich op één en ander beroept mag worden verwacht dat hij zo concreet mogelijk aangeeft welke feiten en omstandigheden in dat verband moeten worden meegewogen. Eiseres heeft gesteld dat zij in december 2012 en januari 2013 herseninfarcten heeft gehad en in het eerste kwartaal van 2013 sprake was van ziekenhuisopnamen en volledige uitval. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen dan wel een gemachtigde in te schakelen die dit voor haar kon doen. In haar brief van 30 juni 2014 aan de rechtbank schrijft zij ook dat haar belastingadviseur het directe contactpunt voor verweerder was. Wat eiseres heeft aangevoerd is onvoldoende concreet en onderbouwd om de termijnoverschrijdingen verschoonbaar te achten en, zo dat het geval zou zijn geweest, te concluderen dat eiseres bezwaar heeft ingediend zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van haar kon worden verwacht.
10. Van opgewekt vertrouwen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, aangezien eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een afspraak met verweerder is gemaakt over het niet hoeven indienen van bezwaren. Ervan uitgaande dat eiseres, zoals zij stelt, met verweerder heeft afgesproken dat de jaren collectief worden behandeld, dan ligt daarin niet de afspraak besloten dat zij, in afwijking van de wet, geen bezwaar tegen de onderhavige jaren hoefde te maken dan wel dat haar bezwaren voor 2005 en 2006 ook als bezwaar tegen de onderhavige jaren moesten worden opgevat. Eiseres mocht er gelet op de wettelijke bepalingen omtrent bezwaar niet op vertrouwen dat aan die bepalingen voorbij kon worden gegaan. Ook de omstandigheid dat verweerder niet eerder op de niet-ontvankelijkheid heeft gewezen, kan er niet toe leiden dat de bezwaren in afwijking van de wettelijke termijn toch ontvankelijk worden geacht. Overigens acht de rechtbank de gezamenlijke behandeling van de jaren 2005 tot en met 2009 in overeenstemming met de ambtsplicht van verweerder om ook niet-ontvankelijke bezwaren te behandelen en zijn bevoegdheid te hoge aanslagen ambtshalve te verminderen. De uitkomsten daarvan zijn echter, gelet op het zogenoemde gesloten stelsel, niet voor bezwaar en beroep vatbaar.
Het vorenstaande brengt mee dat het getuigenaanbod van eiseres (zie 3) geen behandeling meer behoeft, omdat de rechtbank het te bewijzen feit aannemelijk acht.
12. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard en dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.F. Slijpen, voorzitter, en mr. S.E. Postema en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.