Home

Rechtbank Den Haag, 31-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10556, 15_7370 LEGGW

Rechtbank Den Haag, 31-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10556, 15_7370 LEGGW

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
31 augustus 2016
Datum publicatie
13 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:10556
Zaaknummer
15_7370 LEGGW

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft in 2014 een aanvraag omgevingsvergunning gedaan in verband met de herbestemming van een monumentaal pand (de onroerende zaak) tot 21 zorgappartementen. De omgevingsvergunning is verleend en aan eiseres is door verweerder een legesaanslag opgelegd naar een te betalen bedrag van € 41.665. Van dit bedrag ziet € 39.240 op bouwactiviteiten. Volgens verweerder moet een onderscheid gemaakt worden tussen bouwactiviteiten die betrekking hebben op het monumentale gedeelte van de onroerende zaak (waarover geen leges verschuldigd zijn) en bouwactiviteiten die betrekking hebben op het niet-monumentale gedeelte van de onroerende zaak (waarover wel leges verschuldigd zijn). De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk onderscheid noch uit de tekst van de gemeentelijke Legesverordening en bijbehorende Tarieventabel, noch uit de totstandkoming op de verordening volgt. De rechtbank vermindert de legesaanslag met € 39.240. Beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/7370

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 6 mei 2015 aan eiseres een aanslag omgevingsvergunning (de legesaanslag) opgelegd. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2015 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2016.

Namens eiseres is verschenen [persoon 1] , bijgestaan door de gemachtigde en [persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] .

Op 12 april 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Partijen hebben vervolgens stukken ingediend. Een afschrift van deze stukken is aan de wederpartij verstrekt.

Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016.

Namens eiseres is verschenen [persoon 1] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 3] en [persoon 5] .

Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben vervolgens stukken ingediend. Een afschrift van deze stukken is aan de wederpartij verstrekt.

Nadat beide partijen toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder dat een tweede nadere zitting plaatsvindt, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 24 december 2014 een aanvraag omgevingsvergunning gedaan.

De aanvraag betreft het herbestemmen van [de onroerende zaak] (de onroerende zaak) aan de [adres] tot 21 zorgappartementen.

2. De onroerende zaak is in 2012 aangewezen als gemeentelijk monument en ingeschreven in het register van gemeentelijke monumenten. Aldus is de onroerende zaak een beschermd monument als bedoeld in artikel 1 van de Monumentenwet 1988.

3. Bij besluit van 21 april 2015 is aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het (ver)bouwen van een bouwwerk’, ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ en ‘het veranderen van een beschermd monument’.

4. De legesaanslag is opgelegd naar een te betalen bedrag van € 41.665,65. Van dit bedrag heeft € 39.240 betrekking op bouwactiviteiten.

Geschil

5. In geschil is of de legesaanslag tot een juist bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op het onderdeel van de aanslag dat betrekking heeft op bouwactiviteiten. Tussen partijen is niet langer in geschil de interpretatie van de tekst van paragraaf 2.3.1.5 van de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2014 (Tarieventabel 2014). Partijen zijn eensluidend van standpunt dat de vrijstelling zoals die in paragraaf 2.3.1.5 van de Tarieventabel 2015 is opgenomen, tevens van toepassing moet worden geacht op 2014.

6. Eiseres betoogt dat ter zake van het onderdeel ‘bouwactiviteiten’ ten onrechte leges is geheven, omdat deze bouwactiviteiten in casu zien op een gemeentelijk monument. Volgens eiseres zijn bouwactiviteiten die plaatsvinden in, aan, op of bij een beschermd monument vrijgesteld. Aldus ziet de aanvraag volgens eiseres op bouwactiviteiten die geheel onder de in paragraaf 2.3.1.5. van de Tarieventabel opgenomen vrijstelling vallen.

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat binnen de bouwactiviteiten waarop de aanvraag ziet een splitsing gemaakt moet worden tussen bouwactiviteiten die betrekking hebben op het monumentale deel van de onroerende zaak en bouwactiviteiten die daar geen betrekking op hebben. De vrijstelling is volgens verweerder slechts van toepassing op bouwactiviteiten voor zover die zien op het monumentale deel van de onroerende zaak.

Beoordeling van het geschil

8. Artikel 5 van de Legesverordening Westland 2014 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.’

9. De Tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2015 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning

2.3.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.

(…)

Bouwactiviteit beschermd monument

2.3.1.5

Onderdeel 2.3.1 is niet van toepassing op een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een beschermd monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of de Erfgoedverordening Westland 2013.’

10. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder voorgestane splitsing tussen enerzijds bouwactiviteiten die betrekking hebben op het monumentale deel van de onroerende zaak en anderzijds bouwactiviteiten die geen betrekking hebben op het monumentale deel, niet als zodanig volgt uit de letterlijke tekst van paragraaf 2.3.1.5.

11. Bij de schorsingsbeslissing die door de rechtbank is genomen naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 19 mei 2016, is verweerder in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze nader te onderbouwen. Verweerder heeft vervolgens een historisch overzicht van Legesverordeningen en Tarieventabellen vanaf het jaar 2004 overgelegd waaruit valt af te leiden dat de vrijstelling tot 2012 expliciet gericht was op herstel of instandhouding van beschermde monumenten en dat in de tarieventabel voor het jaar 2012 niet langer gesproken wordt van herstel of instandhouding, maar van “bouwactiviteit beschermd monument”. Voorts is voor 2013 de paragraaf “bouwactiviteit beschermd monument” uit de tarieventabel geschrapt om er in 2014 weer in te worden opgenomen. In het Raadsvoorstel aan de gemeente Westland om de Legesverordening Westland 2014 (het raadsvoorstel 2014) met bijbehorende tarieventabel vast te stellen is het volgende opgenomen:

‘Voorgesteld wordt onderdeel 2.3.1.5. toe te voegen. Dit kan worden beschouwd als een stimuleringsmaatregel. Wanneer een aanvrager een activiteit voor een monument wil aanvragen is hiervoor een monumenten- en bouwactiviteit nodig. Bij een monument kan de leges voor de bouwactiviteit oplopen, omdat de bouwkosten (arbeidsintensiever en hogere materiaalkosten) van/voor monumenten hoger zijn dan voor niet-monumenten. Om de instandhouding van monumenten te stimuleren, wordt voorgesteld alleen de leges voor de monumentenactiviteit in rekening te brengen en niet die voor de bouwactiviteit.’

12. Naar het oordeel van de rechtbank is in de gedingstukken die door verweerder aanvullend zijn overgelegd geen steun te vinden voor het door hem ingenomen standpunt. Uit het raadsvoorstel 2014 blijkt dat er onderscheid gemaakt wordt tussen monumenten- en bouwactiviteit, waarbij voor de eerste categorie wel en voor de tweede categorie geen leges in rekening worden gebracht. Uit dit voorstel blijkt niet dat het de bedoeling is geweest om de vrijstelling voor in 2014 ingediende aanvragen te beperken tot bouwactiviteiten die zien op de monumentale delen. De omstandigheid dat de vrijstelling in eerdere jaren beperkt was tot herstel of instandhouding van beschermde monumenten, doet hier voorts niet aan af.

13. Verweerder heeft nog gewezen op de Legesverordening Westland 2016. In de toelichting op deze verordening is het volgende opgenomen:

‘Het algemeen belang is gediend bij het in stand houden van monumentale panden. Om die reden worden in Westland geen leges geheven voor aanvragen omgevingsvergunningen voor het wijzigen van een monument, er rekening mee houdend dat indien het gaat om een niet monumentaal gedeelte van een monument al leges is verschuldigd voor de activiteit het (ver)bouwen van een bouwwerk.’

14. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt deze toelichting het standpunt van verweerder voor aanvragen die in 2016 zijn gedaan, maar is hiermee niet gebleken dat voor in 2014 ingediende aanvragen onderscheid dient te worden gemaakt tussen bouwactiviteiten die betrekking hebben op het monumentale gedeelte van het monument en bouwactiviteiten die betrekking hebben op het niet-monumentale deel van het monument. Voor aanvragen die in het jaar 2014 zijn gedaan kan aan deze toelichting geen betekenis worden toegekend.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor de bouwactiviteiten geen leges in rekening hadden mogen gebracht. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en de legesaanslag dient te worden verminderd naar een bedrag van € 2.425,65 (te weten € 41.665,65 -/- € 39.240).

Proceskosten

16. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de voor vergoeding in aanmerking komende kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 15 januari 2016 en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 19 mei 2016 met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Rechtsmiddel