Home

Rechtbank Den Haag, 31-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10746, AWB - 15 _ 8421

Rechtbank Den Haag, 31-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10746, AWB - 15 _ 8421

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
31 augustus 2016
Datum publicatie
13 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:10746
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8421

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser in 2010 uit 1 oogst inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Verweerder maakt echter niet aannemelijk dat eiser in dat jaar uit 2 oogsten inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. De rechtbank ziet, anders dan verweerder voorstaat, geen aanleiding om van de in het strafrechtelijke en ontnemingsvonnis bewezenverklaarde exploitatieperiode af te wijken. Voor het jaar 2011 heeft verweerder, gelet op de datum van inbeslagname van de hennepkwekerijg op 15 februari 2011, de leeftijd van de inbeslaggenomen planten van ten minste 3 weken en een gemiddelde kweekcyclus van 10 weken, ook niet aannemelijk gemaakt dat eiser in dat jaar inkomsten uit hennepteelt heeft genoten.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 15/8421, SGR 15/8424 t/m SGR 15/8426

(gemachtigde: mr. T. Farber),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2010 en 2011 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, alsmede voor de jaren 2010 en 2011 navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw). Voorts heeft verweerder bij de navorderingsaanslagen IB/PVV vergrijpboetes opgelegd. Bij de navorderingsaanslagen is tevens heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 november 2015 de navorderingsaanslagen, de vergrijpboetes en de heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016.

Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.S.S. Lachmansingh en mr. W.C. van der Wel.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft een woning gehuurd aan de [adres] (de huurwoning). Eiser stond van 25 mei 2009 tot 8 april 2011 op voormeld adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Eiser had een contract met Liander voor de levering van energie op voormeld adres.

2. De politie heeft op 15 februari 2011 een hennepkwekerij in de huurwoning van eiser aangetroffen met 212 hennepplanten. Op het moment van de inval waren eiser, zijn echtgenote en zijn kind in de huurwoning woonachtig.

3. Eiser is bij vonnis van de rechtbank van 7 september 2011 strafrechtelijk veroordeeld voor het telen, bewerken en verkopen van hennep in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 14 februari 2011 alsmede voor diefstal van energie in de periode van 1 oktober 2010 tot met 15 februari 2011. Bij vonnis van dezelfde datum heeft de rechtbank de ontnemingsvordering, uitgaande van één geslaagde oogst, vastgesteld op € 13.384 (€ 19.609 opbrengst -/- € 6.225 kosten (€ 4.025 directe kosten + € 2.000 investeringskosten + € 200 terugbetaalde energiekosten).

4. Eiser heeft voor het jaar 2010, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder daartoe, geen aangifte ingediend. Aan eiser zijn met dagtekening 28 maart 2012 voor het jaar 2010 ambtshalve aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.074 en een bijdrage-inkomen van € 13.000. Op 8 juni 2012 heeft verweerder een nihilaangifte van eiser over het jaar 2010 ontvangen, waarna hij het belastbare inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen op nihil heeft vastgesteld.

5. Eiser heeft voor het jaar 2011 een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.363, bestaande uit looninkomsten. Eiser heeft in zijn aangifte geen inkomsten uit hennepteelt aangegeven. Met dagtekening 25 januari 2013 is aan eiser, conform de aangifte, de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd.

6. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 28 februari 2015 respectievelijk 21 februari 2015 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij voor het jaar 2010, uitgaande van twee geslaagde oogsten, een bedrag van € 39.214 en voor het jaar 2011, uitgaande van één geslaagde oogst, een bedrag van € 19.607 aan inkomsten uit hennepteelt als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt. Tevens zijn op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PVV vergrijpboetes van respectievelijk € 5.066 (2010) en € 1.878 (2011) opgelegd. Bij de berekening van de boetegrondslag heeft verweerder rekening gehouden met een bedrag aan kosten van in totaal € 4.625 (€ 4.025 directe kosten + € 600 afschrijving), waarvan hij 2/3e deel aan 2010 en 1/3e deel aan 2011 heeft toegerekend.

Geschil 7. In geschil is of eiser in de onderhavige jaren inkomsten uit hennepteelt heeft genoten en of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.

Jaar 2011

8. Verweerder, op wie de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat eiser in het jaar 2011 inkomsten uit een hennepteeltoogst heeft genoten. Hoewel uit de rapporten van Liander en de politie naar voren komt dat bij de hennepkwekerij vervuilde materialen en planten- en stofresten zijn aangetroffen die duiden op een langer gebruik dan alleen de teelt van de in beslaggenomen hennepplanten, acht de rechtbank het, gelet op de datum van inbeslagname op 15 februari 2011, de leeftijd van de inbeslaggenomen planten van ten minste drie weken en een gemiddelde kweekcyclus van een oogst van tien weken, niet aannemelijk dat eiser in 2011 een hennepteelt heeft geoogst en hieruit inkomsten heeft genoten. Derhalve heeft verweerder ten onrechte voor het jaar 2011 nagevorderd en dienen de navorderingsaanslagen voor dat jaar te worden vernietigd.

9. Nu de navorderingsaanslagen worden vernietigd, dienen eveneens de heffingsrentebeschikkingen alsmede de in de navorderingsaanslag IB/PVV begrepen vergrijpboete te worden vernietigd.

Jaar 2010

10. Nu vaststaat dat eiser pas na het opleggen van de aanslagen voor het jaar 2010 een nihilaangifte heeft ingediend en voorts gesteld noch gebleken is dat hier sprake is geweest van omstandigheden, die de conclusie rechtvaardigen dat het te laat indienen van de aangifte eiser niet kan worden aangerekend, is de rechtbank van oordeel dat op grond van artikel 27e van de Awr de bewijslast dient te worden omgekeerd (vgl. Hoge Raad 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676). Dit betekent dat de beroepen ongegrond worden verklaard tenzij eiser doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft namelijk geen enkel bewijs geleverd dat hij in 2010 geen inkomsten uit hennepteelt heeft genoten.

11. Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om een redelijke schatting te maken van de verzwegen inkomsten uit hennepteelt. Verweerder heeft de totale bruto-opbrengst van één oogst, uitgaande van 212 planten, aan de hand van de BOOM-normen - een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant en een prijs van € 3,28 per gram hennep - berekend op € 19.607. Deze berekening acht de rechtbank redelijk.

12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met de door hem ingebrachte stukken en de daarop gegeven toelichting, aannemelijk gemaakt dat er in 2010 in ieder geval één hennepoogst is geweest en dat eiser hieruit inkomsten heeft genoten. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat - zoals hiervoor onder 8 overwogen - bij de hennepkwekerij vervuilde materialen en planten- en stofresten zijn aangetroffen die duiden op een langer gebruik en dat voorts uit het strafrechtelijke en het ontnemingsvonnis, uitgaande van een gemiddelde kweekcyclus van een oogst van tien weken, kan worden afgeleid dat in 2010 in ieder geval sprake is geweest van één oogst. Hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd, kan aan voormeld oordeel niet afdoen, aangezien hij zijn stellingen, dat hij gebruik heeft gemaakt van tweedehands materialen en dat hij ongeveer twee weken voor de politie-inval met de hennepkwekerij is gestart, niet nader met bewijsstukken heeft onderbouwd.

13. Verweerder heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat in 2010 sprake is geweest van twee hennepoogsten. In het strafrechtelijke en het ontnemingsvonnis wordt uitgegaan van een exploitatieperiode van de hennepkwekerij van 1 oktober 2010 tot en met 14 februari 2011, waarin één oogst heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in de enkele omstandigheid dat in de rapporten van Liander en de politie van een langere exploitatieperiode van 1 juni 2010 tot 15 februari 2011 wordt uitgegaan, evenwel geen aanleiding om van de in voormelde vonnissen bewezenverklaarde exploitatieperiode af te wijken. De omstandigheid dat in de hennepkwekerij gipsplaten met een productiedatum van 19 december 2009 en een krant met een datum van 16 oktober 2009 zijn aangetroffen, als ook de omstandigheid dat eiser met Liander een betalingsregeling inzake de diefstal van stroom over de periode vanaf 1 juni 2010 tot en met 15 februari 2011 is overeengekomen, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te kunnen komen. Hetzelfde heeft te gelden voor de omstandigheid dat eiser en zijn echtgenote in 2010 geen inkomsten hebben genoten. Hieruit kan, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet worden afgeleid dat eiser in 2010 meerdere keren heeft geoogst om in zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn gezin te kunnen voorzien, temeer niet nu eiser bij de politie heeft verklaard dat hij voor zijn levensonderhoud minimaal € 20.000 van familie heeft geleend. Dat eiser daarvoor geen bewijs van heeft bijgebracht, zoals verweerder heeft gesteld, kan aan voormeld oordeel niet afdoen.

14. Gelet op het vorenstaande dienen de navorderingsaanslagen te worden verminderd tot op een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 19.607. Nu de navorderingsaanslagen worden verminderd, dienen de in rekening gebrachte heffingsrenten overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen te worden verminderd.

15. Voor wat betreft de vergrijpboete heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aannemelijk gemaakt dat eiser willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat - als gevolg van het niet aangeven van de hennepinkomsten - van hem in het jaar 2010 te weinig belasting is geheven. Het door verweerder gehanteerde boetepercentage van 50% acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden. Wel matigt de rechtbank de vergrijpboete met 20%, omdat de navorderingsaanslag IB/PVV met toepassing van omkering van de bewijslast is vastgesteld. In de financiële positie van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding tot een verdere matiging van de vergrijpboete, nu eiser dit niet nader heeft onderbouwd en hij thans, naar de gemachtigde ter zitting heeft verklaard, weer werk heeft. De vergrijpboete wordt derhalve gematigd tot 40% (50% -/- (20% x 50%).

16. De rechtbank stelt de boetegrondslag, uitgaande van het in het ontnemingsvonnis in aanmerking genomen bedrag aan kosten van € 6.225, vast op € 13.392 (€ 19.607 -/- € 6.225).

Slotsom

17. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond.

Proceskosten

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, wegingsfactor 1 en factor 1 wegens samenhang). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit, die afwijking van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, zijn niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2011 alsmede de in die navorderingsaanslagen begrepen heffingsrentebeschikkingen;

- vernietigt de in de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 begrepen vergrijpboete;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.607 en vermindert de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;

- vermindert de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2010 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 19.607 en vermindert de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;

- vermindert de in de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 begrepen vergrijpboete tot het bedrag overeenkomstig hetgeen hiervoor in 15 en 16 is bepaald;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraken;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.238;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.

Rechtsmiddel