Home

Rechtbank Den Haag, 19-09-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11244, AWB - 16 _ 3253

Rechtbank Den Haag, 19-09-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11244, AWB - 16 _ 3253

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19 september 2016
Datum publicatie
9 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:11244
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3253
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 39c

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, uitkering uit ongevallenverzekering afgesloten door werkgever.

De werkgever van eiser heeft een Ongevallen Werknemersverzekering afgesloten met 24-uurs dekking. In 2010 loopt eiser tijdens een ongeval (buiten werktijd en niet op de werkplek) een dwarslaesie op. Naar aanleiding hiervan ontvangt eiser in 2014, onder inhouding van loonheffing, een ongevallenuitkering van de verzekeraar. Eiser heeft de uitkering opgenomen in zijn aangifte over het jaar 2014. De aanslag is conform deze aangifte vastgesteld. Volgens de rechtbank kwalificeert de verzekeringsuitkering als loon uit dienstbetrekking. Dat eiser niet wist dat zijn werkgever de verzekering had afgesloten en dat hij een uitkering uit die verzekering niet kon afdwingen, is niet van belang. De aanspraak op een verzekeringsuitkering maakt onderdeel uit van de arbeidsvoorwaarden, ook wanneer deze niet expliciet in de arbeidsovereenkomst is vermeld. Onder verwijzing naar het Smeerkuilarrest oordeelt de rechtbank dat in het onderhavig geval sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’, als gevolg waarvan een immateriële schadevergoeding voortvloeit uit de dienstbetrekking. De op de systematiek van de Wet LB gestoelde omkeerregeling brengt dan mee dat de uitkering in de heffing dient te worden betrokken.

Nu gesteld noch gebleken is dat de werkgever heeft gekozen voor de overgangsregeling van artikel 39c Wet LB, mist artikel 11, eerste lid, aanhef en letter a, Wet LB (‘niet tot het loon behoren vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren’) toepassing. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 16/3253

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.276.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2016 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2016.

Eiser is verschenen tezamen met zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft in oktober 2007 met [bedrijf 1] (A BV) een arbeidsovereenkomst gesloten met als ingangsdatum 1 november 2007. Het dienstverband is beëindigd per 7 november 2013.

2. [bedrijf 2] (R BV), de 100% aandeelhouder en bestuurder van A BV, heeft ten behoeve van haar werknemers met ingang van 1 januari 2006 een Ongevallen Werknemersverzekering (de verzekering) afgesloten. De verzekering geldt voor 24 uur per dag gedurende zeven dagen per week. Op het polisblad van de verzekering staat vermeld dat de medewerkers van A BV zijn meeverzekerd.

3. Op 28 mei 2010 heeft eiser door een ongeval dat buiten werktijd en niet op de werkplek plaatsvond een dwarslaesie opgelopen. De verzekeraar heeft op 14 maart 2014 aan eiser een bruto ongevallenuitkering toegekend van € 50.000 waarvan een bedrag van € 4.564,94 betrekking heeft op advocaat- en belastingadvieskosten. Dit laatste bedrag is, overeenkomstig een eerder ingewonnen standpunt van verweerder, onbelast uitbetaald. Het resterende bedrag van 45.435,08 (de uitkering) is onder inhouding van € 17.947 aan loonheffing aan eiser uitbetaald.

4. Eiser heeft de uitkering en de daarover ingehouden loonheffing opgenomen in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2014. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV over het jaar 2014 conform de ingediende aangifte vastgesteld.

Geschil

5. In geschil is of de uitkering loon is in de zin van artikel 3.81 Wet IB 2001 in samenhang met artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).

6. Eiser stelt primair dat de uitkering kwalificeert als schadevergoeding, dat hij op de uitkering geen recht kon doen gelden en dat de uitkering niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking met A BV. Eiser verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 1983, nr. 21.435, ECLI:NL:HR:1983:AW9439 (het Smeerkuilarrest). Eiser wist niet dat de verzekering was gesloten, hierover stond niets vermeld in de arbeidsovereenkomst. De werkgever was voorts niet verplicht de verzekering af te sluiten en heeft daaromtrent ook nooit iets aan eiser beloofd of toegezegd. Verder blijkt uit de polis niet dat de verzekering ook ten behoeve van hem is afgesloten, nu daarin slechts is vermeld dat deze ziet op 8 niet met name genoemde personen. Subsidiair stelt eiser dat, ingeval de uitkering wel zou voortvloeien uit de dienstbetrekking, deze kwalificeert als vrije vergoeding in de zin van artikel 11, eerste lid aanhef en letter a, Wet LB (tekst 2010).

7. Verweerder stelt dat de uitkering kwalificeert als loon in de zin van artikel 10, eerste lid, Wet LB. De verzekering maakt onderdeel uit van de arbeidsvoorwaarden tussen eiser en A BV en door de 24-uurs dekking heeft eiser aanspraak kunnen maken op de uitkering. De uitkering vloeit daarom voort uit de dienstbetrekking. Verder stelt verweerder dat de aanspraak op de uitkering op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en letter h, Wet LB niet tot het loon behoort en dat daarom op grond van de omkeerregeling de uitkering belast is. Het door eiser aangehaalde artikel 11, eerste lid aanhef en letter a, Wet LB is per 1 januari 2011 komen te vervallen.

Beoordeling van het geschil

8. Op grond van artikel 3.81 Wet IB 2001 in samenhang met artikel 10, eerste lid, Wet LB moet onder loon worden verstaan: ‘al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking’.

9. Tot het loon uit dienstbetrekking behoren alle voordelen die de werkgever aan de werknemer als zodanig in welke vorm of onder welke benaming ook verstrekt, ongeacht of de werknemer daarop recht kon doen gelden. Dat eiser niet wist dat zijn werkgever een ongevallenverzekering met 24-uursdekking had afgesloten en dat hij een uitkering uit die verzekering niet kon afdwingen, is daarom niet van belang. De aanspraak maakt onderdeel uit van de arbeidsvoorwaarden, ook wanneer deze niet expliciet in de arbeidsovereenkomst is vermeld.

10. In het Smeerkuilarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een vergoeding voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht die door een werkgever wordt betaald op grond van zijn aansprakelijkheid voor een door een werknemer overkomen ongeval, niet zozeer zijn grond vindt in de dienstbetrekking dat deze als daaruit genoten moet worden aangemerkt, behoudens bijzondere omstandigheden. Bij die bijzondere omstandigheden gaat het om afspraken in de arbeidsovereenkomst of de toepassing van een rechtspositionele regeling. Is daarvan sprake, dan vloeit de vergoeding voort uit de dienstbetrekking. In onderhavig geval is sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. De uitkering heeft plaatsgevonden op grond van de door de werkgever ten behoeve van zijn werknemers onverplicht afgesloten verzekering en er is, nu het ongeval buiten werktijd en niet op de werkplek heeft plaatsgevonden, ook geen sprake van enige aansprakelijkheid van de werkgever in dat verband. Verder is in de polis expliciet vermeld dat de verzekering ook van toepassing is op de werknemers van A BV. De uitkering is dan ook uitsluitend gebaseerd op de tot de arbeidvoorwaarden behorende aanspraak.

11. Op grond van artikel 10, tweede lid, Wet LB, behoren tot het loon aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen. Aanspraken op uitkeringen wegens invaliditeit als gevolg van een ongeval behoren op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en letter h, Wet LB niet tot het loon. De op de systematiek van de Wet LB gestoelde omkeerregeling brengt dan mee dat de uitkering in de heffing dient te worden betrokken.

12. Tot 2011 behoorden op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en letter a, Wet LB niet tot het loon vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. Volgens de overgangsregeling van artikel 39c Wet LB is artikel 11, eerste lid, aanhef en letter a, Wet LB, zoals deze bepaling luidde op 31 december 2010, vanaf 2011 voor alle werknemers van toepassing gebleven als de inhoudingsplichtige daar bij aanvang van een kalenderjaar voor heeft gekozen. Dat de werkgever ter zake van de uitkering daarvoor heeft gekozen is gesteld noch gebleken, zodat artikel 11, eerste lid, aanhef en letter a, Wet LB toepassing mist in het onderhavige jaar 2014. De rechtbank komt daarom niet toe aan wat eiser in dat verband naar voren heeft gebracht, noch daargelaten dat de uitkering geen verband houdt met de uitoefening van de dienstbetrekking, zoals artikel 11, eerste lid, aanhef en letter a, Wet LB voorschrijft.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder de uitkering terecht tot het loon gerekend en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2016.

Rechtsmiddel