Rechtbank Den Haag, 20-09-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11568, AWB - 16 _ 3400
Rechtbank Den Haag, 20-09-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11568, AWB - 16 _ 3400
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 september 2016
- Datum publicatie
- 26 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:11568
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2017:3494, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 3400
Inhoudsindicatie
Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekering, alsmede vergrijpboetes.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/3400 en SGR 16/3401
(gemachtigde: drs. J. van Leeuwaarden),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiserseiser voor het jaar 2011 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede vergrijpboetes.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 maart 2016 de aanslagen en de vergrijpboetes gehandhaafd.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2016.
[eiser] en de gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .
Overwegingen
Feiten
1. Eisers exploiteren een juwelierszaak. In dat kader houden zij zich onder meer bezig met de in- en verkoop van sloopgoud. De onderneming werd in 2011 gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma (vof), waarin [eiser] voor 60% was gerechtigd en
[eiseres] voor 40%.
2. Op 1 juli 2013 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van eisers over de jaren 2009 tot en met 2011 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak
1 januari 2009 tot en met 31 december 2011.
3. De uitkomsten uit het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 april 2014 (het controlerapport), waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort.
4. In het controlerapport wordt vermeld dat eisers zelf geen kasboek bijhielden. De bescheiden werden naar de accountant gebracht en die verwerkte de bescheiden eens in de paar weken in het kasboek.
5. Van de verkopen sloopgoud aan de vaste opkoper van eisers, [bedrijf] ( [bedrijf] ), werden door eisers Exceloverzichten gemaakt. Op deze Exceloverzichten, die door [eiser] zijn ondertekend, wordt per verkoop de verschillende gehaltes sloopgoud, de hoeveelheid en het totaalbedrag vermeld.
6. Volgens de verklaring van eisers werden de facturen voor de verkopen sloopgoud opgesteld aan de hand van de handgeschreven inkoopbonnen van [bedrijf] . Deze inkoopbonnen zijn eveneens door [eiser] ondertekend.
7. De controlerend ambtenaar heeft vastgesteld dat, voor zover aanwezig, de bedragen op de aanwezige inkoopbonnen overeenkomen met de bedragen op de Excelbestanden en de bedragen op de facturen.
8. Door de controlerend ambtenaar is voorts vastgesteld dat de opbrengst van sloopgoud over de maand december 2011 ten onrechte niet in het kasboek was vermeld. Het betreft in totaal zes facturen met een totaalbedrag van € 1.128.602. Van vijf facturen heeft de accountant erkend dat deze ten onrechte niet waren geboekt. Met betrekking tot de factuur van 31 december 2011 stelt de accountant dat de opbrengst in het jaar 2012 moet worden verantwoord. Naast de voormelde zes facturen heeft de controlerend ambtenaar vastgesteld dat de factuur van 2 september 2011 met een bedrag van € 190.012, de factuur van
15 november 2011 met een bedrag van € 160.239 en de factuur van 30 november 2011 met een bedrag van € 91.239 niet in het kasboek waren vermeld. Eisers hebben verklaard dat zij deze facturen op verzoek van de vaste opkoper van [bedrijf] uit de administratie hebben gehaald. Een factuur van 26 oktober 2011 met een bedrag van € 385.634 is de vervangende factuur, aldus eisers.
9. De bevindingen uit het boekenonderzoek hebben geleid tot een omzetcorrectie van in totaal € 1.570.091. Bij het vaststellen van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2011 heeft verweerder de door eisers aangegeven bedragen aan winst gecorrigeerd in die zin dat bij eiser een bedrag aan winst is bijgeteld van € 346.568 en bij eiseres een bedrag van € 229.696. Voorts zijn aan eisers vergrijpboeten opgelegd van respectievelijk € 58.968 en € 40.716.
Geschil 10. In geschil is of de winst uit onderneming te hoog is vastgesteld en of de vergrijpboeten terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
11. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder is uitgegaan van een te hoge omzetcorrectie. Zij voeren daartoe aan dat één factuur van [bedrijf] met nummer [cijferreeks 1] ten bedrage van € 385.634 vals is. Deze factuur is volgens eisers opgemaakt door een frauderende inkoper van [bedrijf] . Daarnaast is er nog een factuur met nummer [cijferreeks 2] van diezelfde inkoper, welke factuur niet overeenstemt met de opkoopbon van de juwelierszaak. De factuur van de inkoper is namelijk € 10.027, 12 hoger dan de opkoopbon. Volgens eisers volgt daaruit dat de werkelijke omzet € 10.027,12 lager is geweest. Per saldo dient de omzetcorrectie van verweerder te worden verminderd met € 385.634 en € 10.027,12, aldus eisers.
Met betrekking tot de boetes stellen eisers zich op het standpunt dat noch enig belastingnadeel, noch voorwaardelijk opzet is bewezen.
12. Verweerder neemt het standpunt in dat de winstcorrecties juist zijn. Verweerder beroept zich hierbij op omkering en verzwaring van de bewijslast omdat eisers niet de vereiste aangiften zouden hebben gedaan. Voorts is hij van mening dat de vergrijpboetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet de vereiste aangiften hebben gedaan en dat daarom de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Verweerder baseert dit op de onder 8 vermelde facturen van 2 september 2011, 15 november 2011 en
30 november 2011. Vaststaat dat de verkopen waarop die facturen betrekking hebben daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Indien al ervan kan worden uitgegaan dat de factuur van 26 oktober 2011 een vervangende factuur is voor de facturen van 2 september,
15 november en 30 november, zoals eisers stellen, dan nog is een bedrag van € 55.856 aan omzet niet geboekt. De daarover verschuldigde belasting bedraagt voor eiser € 15.335 en voor eiseres € 10.223.
14. Eisers hebben daartegenover gesteld dat niet vaststaat dat sprake is van een inhoudelijk gebrek waardoor in absolute en relatieve zin een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Zij voeren daartoe aan dat de inkoopkosten in werkelijkheid hoger zijn dan het bedrag waarmee verweerder rekening heeft gehouden.
Door de politie zijn inkoopbonnen meegenomen voor onderzoek en deze bonnen zijn niet allemaal teruggeven. Het gaat dan specifiek om inkoopbonnen van inkopen bij de gemeentelijke kredietbank. Ook hebben eisers gesteld dat zij zich niet bewust waren van het feit dat niet alle omzet is verantwoord. De omzet behaald met de verkoop van sloopgoud is in 2011 explosief toegenomen waardoor de boekhouder geen overzicht meer had, aldus eisers.
15. De bewijslast dat de aangiften onjuist zijn, rust op verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij daartoe heeft gesteld voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gebrek in de aangiften waardoor in absolute en relatieve zin aanzienlijke bedragen aan verschuldigde belasting niet zouden worden geheven. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eisers zich hiervan bewust hadden moeten zijn. Hadden zij een zorgvuldige boekhouding gevoerd, dan hadden zij immers kunnen zien dat de factuur van 26 oktober 2011 qua bedrag niet overeen kwam met het totaalbedrag van de drie facturen die zij, naar zij stellen, op verzoek van de opkoper van [bedrijf] uit de administratie hebben gehaald. Ook hadden eisers, als zij zelf een kasboek hadden bijgehouden, een overzicht gehad van de inkoopkosten. Dat de toenmalige boekhouder van eisers, naar zij stellen, een en ander niet kon bijbenen door de explosief toegenomen omzet, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eisers dient te blijven. Dat de omzet aanzienlijk is toegenomen, ontslaat eisers niet van de plicht om de vereiste aangiften te doen en met het oog daarop een zorgvuldige boekhouding te voeren.
16. Nu de vereiste aangiften niet zijn gedaan, wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit betekent dat eisers overtuigend dienen aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar niet in stand kunnen blijven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd. Eisers hebben, om aan te tonen dat zij door een opkoper van [bedrijf] zijn opgelicht, een schriftelijke verklaring van de eigenaar van [bedrijf] , een what’s app-conversatie met diezelfde eigenaar en een aangifte tegen de opkoper van [bedrijf] overgelegd. Nog daargelaten of daarmee is aangetoond dat eisers zijn opgelicht, hebben zij met deze stukken niet doen blijken wat het juiste bedrag zou moeten zijn van de aan hen opgelegde aanslagen. Uit deze stukken blijkt niet dat de factuur ten bedrage van € 385.634 vals is en ook niet dat de factuur met nummer [cijferreeks 2] niet overeenstemt met de opkoopbon van de juwelierszaak.
17. Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om een redelijke schatting te maken van de belastbare inkomens. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet alleen de omzet is gecorrigeerd, maar dat ook rekening is gehouden met de nog niet geboekte inkopen en dat daarbij is uitgegaan van het door de boekhouder genoemde bedrag en dat de gecorrigeerde omzet is gebaseerd op de onder 8 vermelde, niet geboekte facturen waarvan vaststaat dat de verkopen hebben plaatsgevonden.
De stelling van eisers dat de inkoopkosten hoger zijn dan het bedrag dat verweerder in aanmerking heeft genomen omdat de politie inkoopbonnen zoek heeft gemaakt, wordt met geen enkel bewijs gestaafd.
18. Aan eisers zijn op de voet van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vergrijpboeten van 50% opgelegd wegens het voorwaardelijk opzettelijk doen van onjuiste aangiften.
19. Eisers ontkennen dat sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel, gelet op de hiervóór vermelde feiten en omstandigheden, dat eisers een dusdanige gebrekkige administratie hebben gevoerd, dat daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans is aanvaard dat onjuiste aangiften zouden worden gedaan (voorwaardelijk opzet). Verweerder noemt in dit verband terecht de grote contante bedragen in relatie tot de onwaarschijnlijk weinige controle en vastlegging daarvan. Derhalve heeft verweerder bij de vaststelling van de aanslagen terecht vergrijpboetes opgelegd. Gelet op de ernst van het vergrijp, acht de rechtbank boetes van 50 percent van de boetegrondslag passend en geboden. Gelet op de uitgangspunten die verweerder heeft gehanteerd bij de redelijke schatting ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om de boetes te matigen op de grond dat de boetegrondslag is vastgesteld met toepassing van de omkering van de bewijslast. Nu echter sinds de aankondiging van de boetes in het concept-controlerapport van 13 maart 2014 tot aan deze uitspraak meer dan twee jaar zijn verstreken, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De boetes dienen daarom met 10% te worden gematigd tot respectievelijk € 53.071 en € 36.644.
20. Eisers hebben verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met de lange behandelingsduur van het geschil. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. Die termijn vangt aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 3 juli 2014 ontvangen. Bepalend voor de redelijke termijnberekening is de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. Dit is 20 september 2016. Nu de standaard termijn (inclusief verlenging) die aan verweerder ter beschikking staat voor het afhandelen van een bezwaarschrift twaalf weken bedraagt, dient deze op de totale termijn in mindering te worden gebracht. Voorts dient de termijn die eisers heeft genomen voor de motivering van het beroep voor rekening van eisers te blijven. Het pro forma beroepschrift is ingediend op 28 april 2016 en op 26 mei 2016 gemotiveerd. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak niet wordt overschreden. Er is dan ook geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
22. Nu de boetes worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Hierbij merkt de rechtbank de beroepen nu zij dezelfde geschilpunten betreffen en door dezelfde gemachtigde zijn ingediend en gezamenlijk ter zitting zijn behandeld, aan als samenhangende zaken. De kosten zijn daarom op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 992 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).