Home

Rechtbank Den Haag, 05-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11593, AWB 16/12222

Rechtbank Den Haag, 05-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11593, AWB 16/12222

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
5 augustus 2016
Datum publicatie
27 september 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:11593
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 16/12222
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 30a

Inhoudsindicatie

Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zijn oordeel dat Rusland voor eiser als veilig derde land is aan te merken heeft gebaseerd op de informatiebronnen genoemd in artikel 3.37e VV. In het voornemen, dat in het bestreden besluit is ingelast, is wel de genoemde bepaling (daar kennelijk abusievelijk aangeduid als: artikel 3.37f VV) aangehaald, maar vervolgens geeft het besluit er geen blijk van dat de bedoelde informatiebronnen ook inderdaad de grondslag voor de beoordeling hebben gevormd. Het bestreden besluit wijst veeleer op het tegendeel, nu daarin als landinformatie uitsluitend het (Nederlands) algemeen ambtsbericht over de Russische Federatie van augustus 2015 wordt besproken.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/12222

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 augustus 2016 in de zaak tussen

geboren op [geboortedatum] , van onbekende nationaliteit,

eiser,

(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar),

en

verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB16/12223). Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.

Het onderzoek ter zitting inzake het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Bij mondelinge uitspraak van 21 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.

De rechtbank heeft het onderzoek inzake het beroep geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld de vertalingen van de ingebrachte stukken over te leggen. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brieven van 27 juni, 1 juli en 5 juli 2016. Verweerder heeft bij brieven van 7 juli en 8 juli 2016 gereageerd. Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben verleend om een uitspraak te doen zonder een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn), indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd.

Ingevolge artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, Vw indien, naar het oordeel van verweerder, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:

a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en

b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet;

c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en

d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en

e. de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.

Ingevolge artikel 3.37e van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) moet de beoordeling of een derde land een veilig derde land is stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.

Volgens het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover hier van belang, vormt bij de vraag of een veilig derde land voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, het asielrelaas van de vreemdeling het uitgangspunt. De IND weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De IND kan de presumptie van veilig derde land niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende derde land in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. De IND en de vreemdeling hebben een gedeelde bewijslast op de vraag of een derde land als veilig kan worden aangemerkt, namelijk:

- de vreemdeling moet onderbouwen dat het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt; en

- de IND onderzoekt of het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt.

De IND onderzoekt of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het van de vreemdeling redelijkerwijs verwacht kan worden dat hij naar dat land gaat. De IND neemt in de volgende gevallen in ieder geval aan dat de vreemdeling een band heeft met een derde land als:

- de echtgenoot of partner van de vreemdeling de nationaliteit heeft van dat land;

- in dat land eerstelijns of directe familie woonachtig is van de vreemdeling waarmee nog contact is;

- of de vreemdeling eerder in dat land heeft verbleven.

De IND verklaart een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw indien er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het veilige derde land.

2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, Vw niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser toegang kan verkrijgen tot een veilig derde land. Verweerder heeft in het geval van eiser de Russische Federatie als veilig derde land aangemerkt, omdat de echtgenote van eiser de nationaliteit heeft van de Russische Federatie en daar verblijft. Verweerder heeft daarbij verwezen naar artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb, artikel 3.37f van het VV en paragraaf C2/6.3 Vc.

3. Eiser voert aan dat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan ten aanzien van de vraag of de Russische Federatie in zijn geval als een veilig derde land kan worden aangemerkt. Verweerder heeft voor de beantwoording van deze vraag de in artikel 3:37e VV genoemde informatiebronnen niet geraadpleegd. Verweerder heeft zich enkel gebaseerd op de informatie uit het algemeen ambtsbericht inzake de Russische Federatie van augustus 2015, waarin staat dat Syriërs die asiel aanvragen meteen een verblijfsvergunning krijgen. Deze informatie is echter gebaseerd op één bron die bovendien anoniem is. Eiser is bovendien statenloos. De echtgenote van eiser heeft evenmin de Syrische nationaliteit. Eiser betwist dan ook verweerders stelling dat hij in de Russische Federatie als Syriër in aanmerking zal worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Eiser voert verder aan dat uit het gegeven dat de Russische Federatie het Vluchtelingenverdrag heeft geratificeerd niet geconcludeerd kan worden dat de Russische federatie een veilig derde land is. Eiser verwijst daartoe (onder meer) naar de volgende landeninformatie: passages uit artikel ‘Kennan Cable; A long road to asylum: Syrian refugees in Russia, Wilson Center no. 12, november 2015’ en Country Report on Human Rights Practices for 2015, Russia, van het U.S. Department of State. Uit deze bronnen blijkt volgens eiser dat asielzoekers in de Russische federatie onvoldoende bescherming krijgen, waardoor er risico is op indirect refoulement. Eiser betwist tenslotte verweerders betoog dat hij langs de weg van gezinshereniging toegang zal krijgen tot de Russische Federatie, onder meer omdat hij niet aan de inkomsenseis voldoet.

3.1

Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de Russische Federatie voor eiser als een veilig derde land kan worden aangemerkt. Uit het algemeen ambtsbericht inzake de Russische Federatie van augustus 2015 blijkt dat de Russische Federatie (toen nog: Sovjet-Unie) de Universele verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 heeft ondertekend en partij is bij de belangrijkste VN-verdragen op het terrein van de mensenrechten waaronder het Verdrag inzake de Status van Vluchtelingen uit 1951 en het bijbehorende protocol uit 1967. Rusland is sinds 1996 lid van de Raad van Europa. Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is door Rusland op 5 mei 1998 geratificeerd. Rusland is ook partij bij het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 1987 en ook de Russische Federatie verbiedt dergelijke handelingen. De grondwet van de Russische Federatie voorziet ook in de wettelijke waarborgen van de meeste fundamentele mensenrechten. De Russische Federatie leeft de verplichtingen uit de voornoemde mensenrechtenverdragen in de praktijk ook na. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de Russische Federatie gegronde vrees heeft voor een behandeling welke in strijd is met het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat in de Russische Federatie. Uit het voornoemde ambtsbericht blijkt dat Syriërs die asiel aanvragen meteen een asielvergunning krijgen en deze personen dus bescherming ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. Weliswaar heeft eiser niet de Russische nationaliteit, maar nu gebleken is dat zijn echtgenote de Russische nationaliteit bezit en zij bovendien in de Russische Federatie verblijft, wordt een zodanige band met de Russische Federatie aanwezig geacht dat van hem verwacht kan worden dat hij daar naartoe gaat. Dat eiser eerder in dat land heeft verbleven is geen cumulatief vereiste. Los daarvan heeft eiser verklaard dat hij tussen [periode 1] heeft gestudeerd aan een universiteit in dat land, dat hij eveneens tussen [periode 2] in dat land heeft verbleven in verband met de promotie aan de universiteit, dat hij heel goed Russisch spreekt en dat hij twee dochters heeft die in [jaartal 1] en [jaartal 2] in de Russische Federatie zijn geboren.

3.2

Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat voor de beantwoording van de vraag of de Russische Federatie in geval van eiser als een veilig derde land kan worden aangemerkt de in artikel 3:37e VV genoemde informatiebronnen niet zijn geraadpleegd. Onder verwijzing naar de motivering in het bestreden besluit handhaaft verweerder echter de presumptie dat de Russische Federatie in geval van eiser als een veilig derde land kan worden aangemerkt omdat eiser volgens verweerder op basis van zijn huwelijk en zijn banden met de Russische Federatie toegang zal krijgen tot dat land. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij in de Russische Federatie een reëel risico loopt op ernstige schade.

3.3

Het beroep is gegrond. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zijn oordeel dat Rusland voor eiser als veilig derde land is aan te merken heeft gebaseerd op de informatiebronnen genoemd in artikel 3.37e VV. In het voornemen, dat in het bestreden besluit is ingelast, is wel de genoemde bepaling (daar kennelijk abusievelijk aangeduid als: artikel 3.37f VV) aangehaald, maar vervolgens geeft het besluit er geen blijk van dat de bedoelde informatiebronnen ook inderdaad de grondslag voor de beoordeling hebben gevormd. Het bestreden besluit wijst veeleer op het tegendeel, nu daarin als landinformatie uitsluitend het (Nederlands) algemeen ambtsbericht over de Russische Federatie van augustus 2015 wordt besproken.

4. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 3:37e VV en het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op grond waarvan vereist is dat een besluit zorgvuldig moet zijn voorbereid en voorzien dient te zijn van een draagkrachtige motivering. Het overigens over en weer aangevoerde behoeft geen bespreking. Het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 496,-; wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 11 mei 2016;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 992,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, tevens voorzieningenrechter in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016.

griffier rechter

afschrift verzonden aan partijen op:

Coll: