Rechtbank Den Haag, 01-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12979, AWB - 15 _ 4431
Rechtbank Den Haag, 01-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12979, AWB - 15 _ 4431
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 maart 2016
- Datum publicatie
- 4 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:12979
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 4431
Inhoudsindicatie
.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/4431
(gemachtigde: mr. I.J. Janssens),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 300.000, alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage inkomen van € 33.427 en heeft daarbij telkens heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3]
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is op 4 december 2010 gehuwd met de heer [persoon 4] en stond dat jaar in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het woonadres van haar ouders aan de [adres 1] . Op 25 juli 2013 wijzigt het woonadres van eiseres in [adres 2] , het brp-adres waarop haar echtgenoot sedert 15 december 2010 staat ingeschreven. Volgens verklaring van de vader van eiseres woont eiseres sedert december 2010 op het adres [adres 2] .
2. Op 1 augustus 2013 heeft eiseres een aangifte IB/PVV 2011 gedaan naar belastbare inkomens van nihil.
3. Eiseres beschikte in het jaar 2011 over een bankrekening bij de ABN-AMRO bank.
Gedurende het jaar 2011 zijn op deze bankrekening 11 contante stortingen gedaan, variërend van € 450 tot € 1.500, in totaal een bedrag van € 9.255. Uit de rekeningafschriften volgt niet wie deze stortingen heeft verricht en waar deze stortingen betrekking op hadden.
4. Op de desbetreffende ABN-AMRO bankrekening heeft eiseres op 4 januari 2012 € 8.000 ontvangen, afkomstig [persoon 5] (M) onder vermelding van “Betaling centrale verwarming”.
5. Eiseres was vanaf 26 maart 2011 houder van een personenauto van het merk Alfa Romeo, type 159 1.9 JTD Sedan, bouwjaar 2008 en in de periode 17 november 2011 tot 25 maart 2013 houder van een personenauto van het merk Audi, type A3 1.9 TDI Attraction, bouwjaar 1998. Deze auto’s hadden een catalogusprijs van € 32.989 respectievelijk € 23.097.
6. Uit bemiddelingsopdrachten, 'uitgangspunten' huurovereenkomst en emailverkeer blijkt dat eiseres werkzaamheden heeft verricht voor de onderneming van haar broer, [bedrijf] .
7. Verweerder heeft geen informatiebeschikking voor het jaar 2011 genomen.
Geschil
8. In geschil is met het na te noemen nader ter zitting ingenomen standpunt van verweerder of eiseres € 45.000 inkomen uit werk en woning heeft genoten.
9. Eiseres stelt dat verweerder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2011 inkomsten heeft genoten en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van de aanslagen IB/PVV en Zvw op nihil.
10. Verweerder stelt dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat derhalve de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard en dat eiseres inkomen heeft genoten. De rechtbank begrijpt uit het nadere standpunt van verweerder ter zitting dat eveneens geconcludeerd wordt tot gegrondverklaring van het beroep.
11. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt, dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat eiseres de vragen die aan haar tijdens de bezwaarfase zijn gesteld niet heeft beantwoord, laten vallen. Voorts heeft hij zijn stelling dat eiseres ook werkzaamheden heeft verricht voor haar vader ingetrokken en heeft hij zijn schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning bijgesteld naar € 45.000.
Beoordeling van het geschil
12. Verweerder stelt dat eiseres niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft gedaan, omdat eiseres inkomen heeft genoten dat zij niet in haar aangifte IB/PVV heeft vermeld.
13. Alvorens de vraag te beantwoorden of eiseres de vereiste aangifte heeft gedaan en of zulks de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt dient verweerder allereerst zijn stelling dat eiseres inkomen heeft genoten dat zij niet in haar aangifte IB/PVV heeft vermeld volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken. Hij voert in dit verband aan dat eiseres werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] . Verweerder schat deze inkomsten op € 45.000. Als onderbouwing hiervan wijst hij op:
- de contante stortingen op haar bankrekening met een totaal van € 9.255;
- de bijschrijving van € 8.000 (zie onder 4); en
- de personenauto van het merk Alfa (de auto) die op haar naam is gesteld.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat eiseres in 2011 inkomsten heeft genoten uit de voor [bedrijf] verrichte werkzaamheden. Ter zitting heeft eiseres in dat verband verklaard dat zij slechts gedurende enkele maanden in de onderneming van haar broer wat werkzaamheden heeft verricht om te bekijken of dat wat voor haar was, maar dat zij daarvoor niet werd betaald. Met de enkele overlegging van stukken uit de administratie van [bedrijf] waarop de naam van eiseres voorkomt, betrekking hebbend op een korte periode in 2011, acht de rechtbank verweerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres uit die werkzaamheden inkomsten heeft genoten.
15. De veronderstelling van verweerder dat eiseres de contante stortingen met een totaal van € 9.255 heeft ontvangen als tegenprestatie voor door haar verrichte arbeid acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de geloofwaardige verklaring van eiseres ter zitting dat de contante stortingen bijdragen van haar ouders betreffen om in haar levensonderhoud te voorzien. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de stortingen gedurende het gehele jaar hebben plaatsgevonden terwijl eiseres heeft verklaard, hetgeen verweerder niet heeft weersproken, dat zij in 2011 slechts gedurende een aantal maanden werkzaam is geweest. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres ook in de jaren voor 2011 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van haar ouders heeft ontvangen.
16. Met betrekking tot verweerders stelling dat de storting in januari 2012 van € 8.000 moet worden aangemerkt als een vergoeding voor de werkzaamheden die eiseres in 2011 voor [bedrijf] heeft verricht - wat daar van zij - oordeelt de rechtbank dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit bedrag in de belastingheffing over het jaar 2011 moet worden betrokken. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het bedrag afkomstig is van een bankrekening die op naam is gesteld van M en dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat dit bedrag bestemd was voor de aanleg van een cv-installatie in de woning van haar ouders.
17. Verweerders stelling dat de wijziging van de tenaamstelling van de auto, waaraan hij een waarde toekent van € 10.000, moet worden aangemerkt als een vergoeding voor de werkzaamheden die eiseres heeft verricht, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat niet langer in geschil is dat eiseres in onderhavig jaar geen werkzaamheden voor haar vader heeft verricht. Gelet op het feit dat voor de wijziging van de tenaamstelling de auto op naam was gesteld van de vader van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding het door verweerder gestelde voordeel van de naamswijziging – wat daar van zij – aan te merken als beloning voor de werkzaamheden die eiseres voor [bedrijf] heeft verricht.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en wegingsfactor 1 bij twee samenhangende zaken).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslagen IB/PVV 2011 en Zvw 2011 alsmede de beschikkingen heffingsrente tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 490;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en mr. J.P.F. Slijpen, leden, in aanwezigheid van mr. J. van der Plas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.