Rechtbank Den Haag, 31-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14044, AWB - 15 _ 4499
Rechtbank Den Haag, 31-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14044, AWB - 15 _ 4499
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2016
- Datum publicatie
- 28 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:14044
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 4499
Inhoudsindicatie
bodemprocedure
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/4499
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Semi massale processen/Special Auto, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft op 22 mei 2014 aan eiser een naheffingsaanslag Belasting op Personenauto’s en Motorrijwielen en een vergrijpboete opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen deze naheffingsaanslag op 15 juni 2015 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn broer [broer van eiser] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen de brondocumenten van de aan eiser op 25 juli 2013 opgelegde boetes te verstrekken alsmede de brondocumenten inzake de constatering van het gebruik maken van de openbare weg op 19 december 2013. Op 26 april 2016 heeft de rechtbank tussenuitspraak ter zake van het formele geschilpunt gedaan.
Op 17 mei 2016 heeft de rechtbank de nadere documenten van verweerder ontvangen.
Eiser heeft met dagtekening 16 juni 2016 hierop gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting een uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek voorts gesloten.
Overwegingen
1. Op 19 december 2013 heeft de politie geconstateerd dat een personenauto met Belgisch kenteken [kenteken] (de personenauto) in Rotterdam gebruik maakte van de weg. De personenauto stond op naam van [persoon 3] . Eiser is, samen met zijn broer die op dat moment geen geldig rijbewijs had, in deze auto weggereden.
2. Op 22 januari 2014 is aan eiser een kennisgeving van de naheffingsaanslag en de vergrijpboete gezonden omdat eiser woonachtig is in Nederland en niet is gebleken dat eiser op grond van artikel 14 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet) in aanmerking kwam voor vrijstelling van belasting voor uit een ander land afkomstige personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die voor specifieke doeleinden, dan wel specifieke omstandigheden naar Nederland zijn gebracht.
3. Op 22 april 2016 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Dit onderzoek is geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere documenten te overleggen.
4. In een tussenuitspraak van 26 april 2016 heeft de rechtbank overwogen dat het beroep, voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens het ontbreken van gronden, gegrond is.
5. Verweerder heeft de in de tussenuitspraak genoemde documenten overgelegd.
In het Mutatierapport dat ten grondslag ligt aan de onderhavige naheffingsaanslag en de vergrijpboete is onder meer opgenomen:
“Zagen rapp een zwarte Mercedes CLS 320 met Belgisch kenteken [kenteken] rijden op (…) waarna voertuig met hoge snelheid de [adres 1] in reed. Voertuig werd later leeg aangetroffen op de [adres 2] (…). Aldaar werden we aangesproken door passanten dat de inzittenden erg hard door de straat hadden gescheurd en dat deze waren weggelopen. Inzittenden kwamen tp. Bleken identieke tweeling [familienaam eiser] te zijn. [eiser] is in het bezit van een rijbewijs (…). [broer van eiser] heeft een ongeldig verklaard rijbewijs ivm div. x art.8 WVWV. Onduidelijk was wie de bestuurder was geweest.
Na ons onderzoek reed [eiser] met het voertuig weg.”
Geschil
6. In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd.
Ook is de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil.
7. Eiser betwist dat hij de bestuurder was van de personenauto en meent dat de naheffingsaanslag en de vergrijpboete moeten worden vernietigd.
8. Verweerder neemt onder verwijzing naar de stukken van het geding het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
9. Onder de naam ‘belasting van personenauto’s en motorrijwielen’ wordt een belasting geheven met betrekking tot personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s. Ingeval een niet geregistreerde personenauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland natuurlijke persoon is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met die personenauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
10. Op grond van artikel 5 van de Wet is belastingplichtig met betrekking tot een niet geregistreerde personenauto degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.
11. De rechtbank overweegt dat eisers standpunt dat de verbalisanten in het mutatierapport hebben aangegeven dat zij niet hebben kunnen vaststellen wie de bestuurder was berust op een onjuiste lezing van het rapport. De rechtbank begrijpt uit de verklaring van de verbalisanten namelijk dat niet kon worden vastgesteld wie de bestuurder van de personenauto was geweest voorafgaande aan het verlaten van de personenauto op de 2e Pijnackerstraat. Gezien de op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte verklaring van de verbalisanten dat eiser nadien wegreed met de personenauto, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht eiser als belastingplichtige ex artikel 5, tweede lid, van de Wet heeft aangemerkt.
12. Op grond van artikel 14 van de Wet kan bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling worden verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto die voor specifieke doeleinden, dan wel specifieke omstandigheden naar Nederland is gebracht. In artikel 3a van het Uitvoeringsbesluit behorend bij de Wet is een vrijstelling opgenomen voor kortstondig gebruik van de weg in Nederland. Eén van de voorwaarden voor toepassing van deze vrijstelling is dat de in Nederland wonende natuurlijke persoon, in dit geval eiser, in Nederland met de personenauto geen gebruik heeft gemaakt van de weg in de twaalf maanden voorafgaand aan de periode van terbeschikkingstelling in Nederland én het beroep op de vrijstelling wordt gedaan vóór aanvang van het gebruik van de weg in Nederland.
13. De rechtbank overweegt dat tot de stukken van het geding behoort een drietal op ambtsbelofte opgemaakte brondocumenten van overtredingen met de personenauto op 25 juli 2013. Niet in geschil is dat op die dag met de personenauto in Nederland gebruik is gemaakt van de weg. Uit de brondocumenten maakt de rechtbank op dat eiser zich heeft geïdentificeerd als bestuurder van de auto. Eisers standpunt dat hij op dat moment niet de bestuurder was van de personenauto, kan dan ook niet worden gevolgd door de rechtbank. Nu eiser daarnaast ook geen beroep op de vrijstelling heeft gedaan vóór aanvang van het gebruik van de weg is de rechtbank van oordeel dat een vrijstelling wegens kortstondig gebruik niet van toepassing is en de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
14. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd dient de rechtbank zich te buigen over de hoogte ervan. Eiser meent dat bij de bepaling van de verschuldigde belasting rekening moet worden gehouden met het feit dat de personenauto op 2 januari 2014 door [bedrijf] is ingekocht als schadeauto. Nu de auto op 19 december 2013 nog op hoge snelheid door de straten van Rotterdam kon rijden, acht de rechtbank niet aannemelijk dat op dat moment reeds sprake was van een schadeauto en oordeelt dat er daarom geen aanleiding is om bij de berekening van de hoogte van de belasting rekening te houden met eventueel later ontstane schade.
15. Tussen partijen is blijkens het beroepschrift niet in geschil dat moet worden uitgegaan van een netto catalogusprijs van € 50.411. De datum van de eerste toelating was 9 juni 2008. De datum van de constatering van het eerste gebruik was 25 juli 2013. Op dat moment is ambtshalve een vrijstelling wegens kortstondig gebruik verleend van veertien dagen. De einddatum van de vrijstelling was derhalve 8 augustus 2013. Op dat moment was de auto vijf jaar en twee maanden oud waardoor de wettelijke afschrijving 74,328 % bedraagt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat uitgegaan moet worden van een werkelijk afschrijvingspercentage. Ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder op een onjuiste wijze de belasting heeft berekend. De naheffingsaanslag is derhalve op juiste wijze en dus niet te hoog vastgesteld.
16. Naar aanleiding van het gebruik op 25 juli 2013 heeft verweerder eiser op 8 november 2013 verzocht een ‘Vragenformulier BPM/MRB’ in te vullen. Deze vraag heeft verweerder op 26 november 2013 herhaald waarbij verweerder tevens de voorwaarden kortstondig gebruik heeft gevoegd. Hierdoor was eiser op de hoogte van de desbetreffende regelgeving. Door als inwoner van Nederland nadien toch gebruik te maken van de openbare weg in Nederland met een niet in Nederland geregistreerde auto, zonder daarvan aangifte voor de BPM te doen, heeft eiser de belasting die hij ter zake van het gebruik van de openbare weg verschuldigd is geworden bewust niet betaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aan opzet van eiser is te wijten dat de belasting, waarvan eiser redelijkerwijs behoorde te weten dat hij die verschuldigd was geworden en tijdig op aangifte had moeten voldoen, niet heeft betaald. Ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, is aan eiser daarom terecht een vergrijpboete opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven om de boete te matigen zijn gesteld noch gebleken.
17. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht de naheffingsaanslag en de vergrijpboete ten name van eiser heeft opgelegd, en dat die aanslag en de boete eveneens op een juiste wijze zijn vastgesteld. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Aangezien het beroep in de tussenuitspraak voor zover dat betrekking heeft op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar reeds gegrond is verklaard, bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 992;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 167 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.