Rechtbank Den Haag, 07-11-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14225, AWB - 14 _ 708
Rechtbank Den Haag, 07-11-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14225, AWB - 14 _ 708
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 november 2016
- Datum publicatie
- 28 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:14225
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 708
Inhoudsindicatie
Crisisheffing. Bonus over 2011 dat in 2012 is uitbetaald is terecht tot de grondslag van de crisisheffing gerekend. De rechtbank verwijst verder naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121 en 124. Eiseres maakt niet aannemelijk dat sprake is van een individuele buitensporige last.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/708
(gemachtigde: drs. H.T.M. Herman-Droog),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
Geschil 2.In geschil is of de crisisheffing in strijd is met het wettelijke systeem, met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het ongestoorde genot van eigendom bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP) schendt. Voorts is nog in geschil of de in 1. genoemde bonussen terecht tot de grondslag van de crisisheffing zijn gerekend.
Procesverloop
Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij zij onder meer een bedrag van € 20.329 aan pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) heeft afgedragen.
Eiseres heeft tegen de afdracht van de crisisheffing bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft - met instemming van partijen - de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:121 en 124). Vervolgens heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld zich over die arresten schriftelijk uit te laten. Eiseres heeft hierop niet gereageerd.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016.
Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] .
Overwegingen
Feiten
1. De door eiseres afgedragen crisisheffing ziet voor een deel op bonussen over 2011, welke door eiseres in 2012 zijn uitbetaald.
Beoordeling van het geschil
3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, geoordeeld dat de crisisheffing een wettelijke grondslag in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet) heeft, dat de crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR en dat de crisisheffing op het niveau van de regelgeving niet in strijd is met artikel 1 van het EP. De grieven van eiseres op dit punt, zoals opgenomen in onderdeel 4.2. van de vaststellingsovereenkomst, falen dan ook.
4. Op grond van artikel 13a, eerste lid, van de Wet wordt loon - voor zover hier van belang - beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het betaald wordt. Nu eiseres de bonussen in 2012 heeft uitbetaald, zijn de bonussen op grond van artikel 13a, eerste lid, van de Wet in 2012 genoten. De bonussen zijn dan ook terecht tot de grondslag van de crisisheffing gerekend. De omstandigheid dat de aanspraak op de bonussen berust op werkzaamheden verricht in en/of resultaten behaald in het jaar 2011 maakt dit niet anders. Gelet op het bepaalde in artikel 32b van de Wet (tekst 2013) is het moment waarop de prestatie is verricht of de rechten zijn toegekend niet van belang, maar is slechts bepalend of sprake is van loon dat is genoten in 2012 en waarover in 2012 belasting is geheven. Dat de bonussen in enig jaar voorafgaand aan 2012 zouden zijn genoten, is niet aannemelijk geworden.
5. Eiseres heeft voorts met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat de crisisheffing voor haar een individuele buitensporige last vormde. Dat de afgedragen crisisheffing 4,26% van het totaal van de afgedragen loonheffingen over 2012 bedraagt, is daarvoor onvoldoende. Ook uit de door verweerder overgelegde gegevens omtrent de financiële positie van eiseres kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is van een voor eiseres individuele buitensporige last.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, wordt het beroep ongegrond verklaard.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.