Rechtbank Den Haag, 13-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15287, AWB - 16 _ 4753
Rechtbank Den Haag, 13-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15287, AWB - 16 _ 4753
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 december 2016
- Datum publicatie
- 25 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:15287
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 4753
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tegenover de onderbouwde weerspreking door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij het voor de zelfstandigenaftrek benodigde aantal uren aan de onderneming heeft besteed. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat gelet op de in 2012 gedeclareerde uren gedeeld door eisers gangbare uurtarief en rekening houdend met veel indirecte uren, eiser niet voldoet aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet IB 2001. Eiser heeft in dit verband niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Verweerder heeft dan ook terecht geen rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/4753
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Tevens is daarbij een verzuimboete opgelegd.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] .
Gelijktijdig met de onderhavige zaak zijn behandeld het beroep (SGR 16/4751) van eiser tegen de aanslag IB/PVV 2011 en de beroepen (SGR 16/4765 en SGR 16/4766) van eisers echtgenote met betrekking tot haar aanslagen IB/PVV 2011 en 2012.
Overwegingen
1. Eiser is beherend vennoot in de commanditaire vennootschap [bedrijf 1] (de CV) en gerechtigd tot 80% van de winst daarvan. Zijn echtgenote is commandite in de CV en is gerechtigd tot 20% van de jaarwinst van de CV. De CV houdt zich bezigt met zakelijke dienstverlening op het fiscale vlak en handelt onder de naam “ [naam] ”. Eiser is voorts enig bestuurder van de Stichting [naam stichting] (het Fonds).
2. Eiser heeft op 9 september 2014 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2012. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning is nihil. Het aangeven verzamel- inkomen bedraagt € 6.920 en bestaat geheel uit belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Als winst uit onderneming is € 10.009 aangegeven. Onder aftrek van een zelfstandigenaftrek van € 7.280 en aftrek van zelfstandigenaftrek vorige jaren van € 2.729 resulteert dit in een belastbare winst van € 0.
3. Met dagtekening 15 juli 2015 is aan eiser de aanslag IB/PVV opgelegd naar een verzamelinkomen van € 38.931. Verweerder is afgeweken van de aangifte en heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 32.011.
4. Het inkomen uit werk en woning is door verweerder als volgt vastgesteld:
Aangegeven winst CV € 12.511
meer omzet 26.983
minder kosten lidmaatschap/contributies 2.372
minder telefoon/internetkosten 458
minder autokosten 2.394
minder juridische advieskosten 753
Winst van de CV € 45.471
Winstaandeel echtgenote 20% 9.094 -/-
Winstaandeel eiser € 36.377
mkb-winstvrijstelling 12% 4.366 -/-
Belastbare winst uit onderneming € 32.011
Geschil 5. In geschil zijn de correcties die verweerder heeft toegepast, zoals:
a. de verhoging van de omzet met € 26.983 vanwege uit het Fonds opgenomen gelden;
b. minder kosten lidmaatschap en contributies;
c. minder autokosten;
d. minder juridische advieskosten.
Voorts is in geschil of eiser met ingang van 2011 van het kasstelsel naar het factuurstelsel mag overgaan en of eiser recht heeft op zelfstandigenaftrek.
6. Eiser stelt dat de verhoging van de omzet met de uit het Fonds opgenomen gelden niet juist is. Dit zijn geldleningen die zijn verantwoord in de jaarstukken van het Fonds. In de overeenkomst is een aflosbepaling opgenomen die pas na 2011 aan de orde is. Aan verweerder zijn specificaties van de lidmaatschapskosten/contributies verstrekt, de correctie is ten onrechte. Eiser rijdt jaarlijks zeker 30.000 km zakelijk. Verweerders correctie van de autokosten met de helft is onterecht. Eiser heeft de representatiekosten aannemelijk gemaakt. De correctie is onterecht. De juridische kosten zijn vanwege procedures waarvan verweerder weet heeft. De correctie is niet terecht. Eiser stelt dat hij in 2012 ruim voldoende uren aan zijn onderneming heeft besteed voor toepassing van de zelfstandigenaftrek, hij is 24 uur per dag fiscalist. De keuze voor het kasstelsel was destijds noodgedwongen en tijdelijk. Sinds 2011 is eiser niet meer verbonden met [bedrijf 2] en goed koopmansgebruik schrijft voor dat de gemaakte kosten in de betreffende jaren in mindering komen. Eiser wenst dan ook terug te keren naar het vordering/schulden-stelsel. Hij stelt dat geen sprake is van het willen behalen van een incidenteel fiscaal voordeel.
Eiser concludeert tot vermindering van het belastbare inkomen en verzoekt de rechtbank herstel van toepassing van het goedkoopmansgebruik vanaf 2011 te verordonneren.
7. Verweerder stelt dat de aanslag in stand dient te blijven. Eiser is enig bestuurder van het Fonds en kon vrijelijk beschikken over de gelden van het fonds. De opgenomen gelden dienen dan ook als extra omzet te worden beschouwd. Dat de opgenomen bedragen leningen zijn, is niet aannemelijk. De door eiser geproduceerde leningsovereenkomsten zijn achteraf opgemaakt en aflossing heeft nimmer plaatsgevonden. Verder heeft eiser de door hem opgevoerde kosten niet aannemelijk gemaakt. Eiser hanteert het kasstelsel al vóór 2006 en doet dit al jaren. Eiser wil stelselwijziging naar het factuurstelsel teneinde een incidenteel fiscaal voordeel te behalen. Eiser heeft verder geen urenstaat of specificatie bijgehouden waaruit het aantal aan de onderneming bestede uren blijkt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Meer omzet uit het Fonds
8. Uit het overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat eiser enig bestuurder is van het Fonds. Hij is alleen/zelfstandig bevoegd en beschouwt zijn activiteiten voor het Fonds als verricht in zijn onderneming. De beheersvergoeding van 10% van de zuivere inkomsten rekent hij als omzet van de CV. In 2012 heeft eiser € 2.225 bij het Fonds in rekening gebracht. Uit het door eiser niet weersproken overzicht van zijn bankrekeningen blijkt dat in 2012 in elk geval € 21.000 vanuit het Fonds naar hem is overgemaakt. Voorts zijn er vanuit het Fonds diverse betalingen (totaal € 8.208) aan eiser in privé gedaan. Verweerder heeft het meerdere als beheersvergoeding en dus als omzet van de CV aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit terecht gedaan. Door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat het om leningen zou gaan. De overgelegde niet ondertekende ‘overeenkomst van geldlening’ d.d. 25 april 2013 met als hoofdsom € 115.000 is hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft voorts onweersproken aangevoerd dat in elk geval tot 2016 geen aflossing of rentebetaling heeft plaatsgevonden.
De mindere ondernemingskosten
9. De door verweerder toegepaste verminderingen als genoemd in 5. onder b. t/m d. zijn door hem zodanig onderbouwd dat op eiser de bewijslast rust om de door hem gestelde bedragen aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Het enkel stellen van kosten en het overleggen van een handgeschreven opstelling is onvoldoende. Door eiser zijn geen, althans onvoldoende, facturen en/of betaalbewijzen overgelegd. Zijn stelling dat hij met zijn auto jaarlijks tenminste 30.000 km voor de onderneming aflegt, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt. Er is geen specificatie, zoals een kilometer- of rittenadministratie. De schatting staat ook niet in verhouding tot de in de onderneming verrichte werkzaamheden. Verweerder heeft zijn correcties in redelijkheid kunnen toepassen.
Aftrek juridische advieskosten/kasstelsel-factuurstelsel
10. Niet in geschil is dat eiser in elk geval vanaf 2006 voor zijn administratie en boekhouding het zogenoemde kasstelsel toepast. Eén en ander volgens afspraak destijds met de inspectie Apeldoorn. Door eiser is in elk geval tot en met 2010 met instemming van verweerder dit stelsel gehanteerd, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een bestendige gedragslijn als bedoeld in artikel 3.25 Wet IB 2001. Naar de rechtbank begrijpt, wil eiser vanaf 2011 het factuurstelsel toepassen en aldus € 753 aan nog niet betaalde advocaatkosten als kosten van de onderneming in 2012 in aanmerking nemen.
11. Op grond van artikel 3.25 van de Wet IB 2001 wordt de in een kalenderjaar genoten winst bepaald volgens goed koopmansgebruik met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. De bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd als goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt. Deze wettelijke bepaling dient aldus te worden verstaan dat goed koopmansgebruik een dergelijke wijziging rechtvaardigt niet alleen bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden, maar ook indien een belastingplichtige wil overgaan van een op zich aanvaardbaar stelsel van winstberekening naar een ander zodanig stelsel dat voor de desbetreffende onderneming geschikt is, mits niet naar willekeur en louter op fiscale gronden tot stelselwijziging wordt besloten. De voorwaarde dat niet louter op fiscale gronden tot stelselwijziging mag worden besloten, betekent dat de overgang naar een ander stelsel van winstberekening niet gericht mag zijn op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel (vgl. HR 14 januari 1970, nr. 16 270, ECLI:NL:HR:1970:AX5258).
12. Naar het oordeel van de rechtbank is er in 2011 geen aanleiding voor eiser om tot een stelselwijziging over te gaan. Hij kan dit ook niet doen omdat hij geen deugdelijke en verifieerbare balans en verlies- en winstrekening heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich daarom terecht op het standpunt dat het kasstelsel van toepassing blijft en daarom de niet betaalde advocaatkosten, wat hier verder ook van zij, niet als kosten van de CV in aanmerking komen.
Zelfstandigenaftrek
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tegenover de onderbouwde weerspreking door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij het voor de zelfstandigenaftrek benodigde aantal uren aan de onderneming heeft besteed. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat gelet op de in 2012 gedeclareerde uren gedeeld door eisers gangbare uurtarief en rekening houdend met veel indirecte uren, eiser niet voldoet aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet IB 2001. Eiser heeft in dit verband niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Verweerder heeft dan ook terecht geen rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek.
Verzuimboete
14. Aan eiser is een verzuimboete opgelegd van € 984 in verband met het niet tijdig doen van aangifte. Niet in geschil is dat eiser de aangifte niet tijdig heeft gedaan. Eiser heeft verder tegen deze boete geen gronden ingebracht. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.