Home

Rechtbank Den Haag, 09-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15461, AWB - 16 _ 4083

Rechtbank Den Haag, 09-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15461, AWB - 16 _ 4083

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
9 december 2016
Datum publicatie
23 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:15461
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4083
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 29

Inhoudsindicatie

Eiseres is een leasemaatschappij en heeft in de periode 2007 tot en met 2011 diverse auto’s geleased aan een BV. Vanaf 2009 reikte eiseres daarvoor geen facturen uit, maar rond het faillissement van de BV in april 2011 deed zij dit alsnog en heeft zij de op die facturen vermelde omzetbelasting op aangifte voldaan. Eiseres heeft haar vorderingen op de BV ingediend bij de faillissementscurator, die in januari 2014 liet weten dat het faillissement vereenvoudigd zou worden afgedaan en aan de concurrente crediteuren geen uitdelingen zouden worden gedaan. Eiseres heeft vervolgens een verzoek tot teruggaaf, als bedoeld in artikel 29 lid 1, letter a, van de Wet OB gediend. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, in geschil is of dit terecht is.

De rechtbank oordeelt op feitelijke gronden dat eiseres niet is geslaagd in haar bewijs dat sprake is van onbetaald gebleven vorderingen en zij daarom geen recht heeft op een teruggaaf op de voet van artikel 29, lid 1, letter a, van de Wet OB. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 16/4083

(gemachtigde: PH. Boerman),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 27 februari 2014 een verzoek om teruggaaf ingediend op de voet van artikel 29, eerste lid, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) voor de periode 1 augustus 2007 tot en met 31 juli 2011. Verweerder heeft de teruggaaf niet verleend. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 april 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2016.

Namens eiseres is verschenen [persoon 1] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] en [persoon 3] .

De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen gelegenheid gegeven nadere informatie te verstrekken. Zowel eiseres als verweerder hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt en nadere stukken overgelegd aan de rechtbank. De stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.

Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting en de rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een leasemaatschappij en heeft in de periode 2007 tot en met 2011 diverse auto’s geleased aan [bedrijf 1] BV ( [bedrijf 1] ). Eiseres heeft over 2007-2009 hiervoor facturen uitgereikt. In april 2009 heeft eiseres besloten voor vijf leasecontracten geen facturen meer uit te reiken. De hierop betrekking hebbende omzetbelasting heeft eiseres niet voldaan op de desbetreffende aangiften.

2. [bedrijf 1] en haar 100% dochter [bedrijf 2] BV ( [bedrijf 2] ) zijn op 26 april 2011 failliet verklaard. Eiseres heeft in mei 2011 alsnog facturen uitgereikt voor de leasecontracten waarvoor zij vanaf april 2009 geen facturen had uitgereikt. De hierop vermelde omzetbelasting heeft eiseres op haar aangifte voldaan. Eiseres heeft haar vorderingen op [bedrijf 1] ingediend bij de curator in het faillissement van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (de curator).

3. Op 12 mei 2011 heeft de curator eiseres meegedeeld dat haar vordering van in totaal € 455.633,15 (inclusief € 66.666,63 aan omzetbelasting) is geplaatst op de lijst van voorlopig erkende crediteuren. De curator deelt verder mee dat hij nog niets kan meedelen over de vooruitzichten van het faillissement maar dat hij eiseres zal berichten indien uitkering zal plaatsvinden aan de crediteuren.

4. Op 14 januari 2014 heeft de curator meegedeeld dat het faillissement vereenvoudigd zal worden afgedaan en dat er aan de concurrente crediteuren geen uitdelingen zullen worden gedaan. Eiseres heeft vervolgens bij brief van 27 februari 2014 onderhavig teruggaafverzoek ingediend.

5. Bij brief van 10 oktober 2014 heeft verweerder eiseres verzocht bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat de vorderingen niet zijn betaald door [bedrijf 1] . Voorts heeft verweerder verzocht om een uittreksel van de grootboekrekening “af te dragen btw” waaruit blijkt dat de omzetbelasting is voldaan. Eiseres heeft meegedeeld geen bewijstukken te kunnen leveren van het onbetaald blijven van de vorderingen, omdat uitsluitend mondeling is gesproken over de vorderingen en betalingsafspraken en de vorderingen nooit uit handen zijn gegeven aan een incassokantoor. Zij heeft voor de jaren 2008 tot en met 2011 uitdraaien overgelegd van de grootboekrekeningen “af te dragen btw”, voor 2007 was die informatie niet meer beschikbaar.

6. Bij mailbericht van 16 maart 2015 deelt eiseres mee dat als gevolg van een computercrash het niet mogelijk is de aan de lease ten grondslag liggende contracten die vóór 2013 zijn aangegaan te overleggen.

7. In de beschikking op het verzoek om teruggaaf (de beschikking) staat vermeld:

“De inspecteur komt aan uw verzoek tegemoet. U heeft recht op teruggaaf van belasting. Het te verrekenen of terug te geven bedrag staat vermeld als eindbedrag in de rechterkolom”.

In de rechterkolom staat vermeld € 0. Onderaan de beschikking wordt verwezen naar een brief van 29 april 2015.

8. Verweerder heeft bij brief van 29 april 2015 de beschikking toegelicht. In die brief staat, onder meer, het volgende vermeld:

Ontvankelijkheid

(…) Dit betekent dat uw verzoek te laat is ingediend en dus niet-ontvankelijk. Ik heb uw verzoek ambtshalve behandeld.

(…)

Conclusie

Rekening houdend met de bovengenoemde bevindingen en omdat de “schade” in de vorm van aftrek van voorbelasting niet tijdig en volledig is uitgeschakeld, wijs ik uw verzoek om teruggaaf oninbare debiteuren af voor een bedrag van € 66.666,63.”

9. In de uitspraak op bezwaar stelt verweerder dat alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek en niet tegen de ambtshalve beoordeling die heeft plaatsgevonden. Inhoudelijk gaat verweerder wel op die ambtshalve beoordeling in.

10. Bij mailbericht van 17 oktober 2016 heeft de curator het volgende verklaard:

“In geval van [ [bedrijf 1] ] stond al vrij snel vast dat er geen uitkering zou kunnen plaatsvinden aan de concurrente crediteuren. Uit efficiency overwegingen wordt in een dergelijk geval niet bij indiening van de vordering inhoudelijk getoetst of de ingediende vordering van de desbetreffende crediteur daadwerkelijk bestaat en openstaat. Slechts indien het evident is dat de vordering niet zal worden erkend wordt hier melding van gemaakt.

Indien de boedel onverwacht toch een omvang bereikt dat er uitkering zal plaatsvinden aan de crediteuren vindt een inhoudelijk (meer dan globale) toets van de vorderingen plaats. Het faillissement van [ [bedrijf 1] ] is vereenvoudigd afgewikkeld, dat wil zeggen dat er uitsluitend een uitkering heeft plaatsgevonden aan de preferente crediteuren. De vorderingen van deze crediteuren zijn vanzelfsprekend wel inhoudelijk getoetst.”

Geschil 11. In geschil is of het verzoek om teruggaaf tijdig is ingediend. Indien dit het geval is, is in geschil of de teruggaaf terecht is geweigerd.

Beslissing

Rechtsmiddel