Rechtbank Den Haag, 14-10-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15899, AWB - 16 _ 1654
Rechtbank Den Haag, 14-10-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15899, AWB - 16 _ 1654
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 oktober 2016
- Datum publicatie
- 27 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:15899
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2017:3352, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1654
Inhoudsindicatie
bodemprocedure
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/1654 en SGR 16/1655
(gemachtigde: A.M.H. Hogervorst),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 en 2013 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 25 januari 2016 de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2016.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [persoon 1] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon 2] en [persoon 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft voor het jaar 2012 aangifte gedaan voor de IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. In de aangifte is, voor zover hier van belang, een resultaat overige werkzaamheden van € 3.865 negatief in aanmerking genomen. Voorts heeft eiseres in haar aangifte voor het jaar 2012 als persoonsgebonden aftrekpost, uitgaven voor de navolgende specifieke ziektekosten opgevoerd:
Kosten medicijnen € 94
Uitgaven voor hulpmiddelen € 469
Uitgaven voor woningaanpassingen € 26.180
Uitgaven voor vervoer € 760
Extra uitgaven kleding of beddengoed € 300
Genees- en heelkundige hulp € 3.762
Uitgaven specifieke zorgkosten voor toepassing verhoging € 31.565
Verhoging specifieke zorgkosten € 31.418
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 62.983
Af: Drempel uitgaven specifieke zorgkosten € - 510
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 62.473
2. Met dagtekening 26 juni 2015 is aan eiseres een aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.779. Bij de aanslagregeling heeft verweerder het negatief resultaat overige werkzaamheden en de uitgaven wegens specifieke zorgkosten niet in aanmerking genomen.
3. Eiseres heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.930. Bij de aangifte is, voor zover hier van belang, een resultaat overige werkzaamheden van € 2.279 negatief in aanmerking genomen. Voorts heeft eiseres in haar aangifte voor het jaar 2013 als persoonsgebonden aftrekpost, uitgaven voor de navolgende specifieke ziektekosten opgevoerd:
Kosten medicijnen € 271
Uitgaven voor hulpmiddelen € 200
Uitgaven voor woningaanpassingen € 200
Uitgaven voor vervoer € 760
Extra uitgaven kleding of beddengoed € 300
Genees- en heelkundige hulp € 868
Uitgaven specifieke zorgkosten € 2.599
Af: Drempel uitgaven specifieke zorgkosten € - 576
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 2.023
4. Met dagtekening 24 juni 2015 is aan eiseres een aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.232. Bij de aanslagregeling heeft verweerder het negatief resultaat overige werkzaamheden en de uitgaven wegens specifieke zorgkosten niet in aanmerking genomen.
Geschil 5. In geschil is of verweerder bij het opleggen van de aanslagen terecht het negatief resultaat overige werkzaamheden en de uitgaven wegens specifieke zorgkosten niet in aanmerking heeft genomen.
6. Eiseres stelt dat zij is overrompeld door het niet vooraf aangekondigde boekenonderzoek, waarbij bovendien de regels met betrekking tot de cautie niet in acht zijn genomen. Eiseres runde een inmiddels opgeheven verzekeringsagentschap. De administratie wel aanwezig, maar niet direct vindbaar. De gemachtigde acht de werkwijze van verweerder ontoelaatbaar en stelt dat verweerder alsnog een boekenonderzoek ter plaatse moet uitvoeren.
7. Verweerder stelt dat de uitgaven wegens specifieke zorgkosten terecht niet in aanmerking zijn genomen en dat ten aanzien van de werkzaamheden die eiseres in het kader van het verzekeringsagentschap verricht geen sprake (meer) is van een bron van inkomen nu daarmee al sinds 2006 structureel negatieve resultaten worden behaald.
Beoordeling van het geschil
Verzoek tot sprongcassatie 8. Ingevolge artikel 28, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan, voor zover te dezen van belang, indien eiseres en de Minister van Financiën daarmee schriftelijk instemmen, bij de Hoge Raad beroep in cassatie worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (sprongcassatie).
9. Eiseres heeft in haar beroepschrift van 3 maart 2016 aangegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid tot sprongcassatie, de rechtbank verzocht daartoe instemming te vragen van de inspecteur en, bij verkregen instemming, het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb door te zenden aan de Hoge Raad. De rechtbank overweegt dat het aan een partij is voorbehouden om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de uitspraak van de rechtbank, met in achtneming van de daaraan in de Awb en Awr gestelde eisen. Omdat de rechtbank op het moment waarop het verzoek tot sprongcassatie werd gedaan nog geen uitspraak had gedaan, is aan de in artikel 28, derde lid, van de Awr gestelde eisen niet voldaan en kan geen sprake zijn van sprongcassatie. De rechtbank heeft dan ook terecht afgezien van het doorsturen van het beroepschrift naar de Hoge Raad.
Resultaat overige werkzaamheden
10. De door eiseres in haar aangiften IB/PVV aangegeven negatieve resultaten uit overige werkzaamheden kunnen slechts als negatief inkomen in aanmerking worden genomen indien sprake is van een bron van inkomen. Volgens vaste jurisprudentie worden in beginsel de volgende cumulatieve voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: (i) deelname aan het economische verkeer, (ii) het subjectieve oogmerk om voordeel te behalen en (iii) de objectieve verwachting dat het voordeel redelijkerwijs (in de toekomst) kan worden behaald.
11. Niet is in geschil dat de werkzaamheden van eiseres in het economische verkeer worden verricht.
12. De vragen of eiseres met de werkzaamheden beoogde voordeel te behalen en of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moeten in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vergelijk Hoge Raad 24 juni 2011, nr. 10/01299, ECLI:NL:HR: 2011:BP5707 en Hoge Raad 15 juni 2012, nr. 11/003392, ECLI:NL:HR:2012:BW8348).
13. Vaststaat dat de werkzaamheden van eiseres sinds het jaar 2006 steeds tot negatieve resultaten hebben geleid. Nu sprake is van een jarenlang negatief resultaat brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiseres feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een voordeelsverwachting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met al hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat in de toekomst met haar werkzaamheden redelijkerwijs een positieve opbrengst is te verwachten. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de werkzaamheden betrekking hebben op voormalige klanten van het verzekeringsagentschap van eiseres. De activiteiten daarvan zijn inmiddels gestaakt, maar eiseres verricht nog in beperkte mate werkzaamheden voor het agentschap welke met name bestaan uit het verlenen van service aan de voormalige klanten. Nu eiseres heeft verklaard dat het hier gaat om werkzaamheden waarvan de kosten “met goed fatsoen” niet aan de voormalige klanten in rekening kunnen worden gebracht en de activiteiten van het agentschap inmiddels zijn gestaakt, is naar het oordeel van rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten in de toekomst positieve resultaten zullen opleveren. Van een bron van inkomen is dan ook geen sprake zodat verweerder het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden terecht niet in aanmerking heeft genomen.
Uitgaven wegens specifieke zorgkosten
14. Artikel 6.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) noemt als uitgaven voor specifieke zorgkosten, de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp (…);
b. vervoer;
c. (. . .);
d. andere hulpmiddelen (…);
e. (…);
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. (…);
h. (…).
15. Ten aanzien van de aftrek van specifieke zorgkosten rust op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast aannemelijk te maken dat zij dergelijke uitgaven heeft gedaan. Naast het algemene vereiste dat de uitgaven op eiseres moeten drukken geldt bij specifieke zorgkosten de voorwaarde dat de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de uitgaven (artikel 6.1, derde lid, van de Wet).
16. Eiseres heeft voor de door haar voor de jaren 2012 en 2013 in aftrek gebrachte kosten voor genees- en heelkundige hulp, welke hebben bestaan uit tandartskosten en uitgaven voor behandeling door een alternatieve genezer en acupunctuur, geen vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar overgelegd. Voor de tandartskosten geldt bovendien dat eiseres zelf heeft aangegeven dat deze kosten voor het jaar 2012 door de verzekeraar zijn vergoed en dat de vergoeding niet in mindering is gebracht op de kosten. De rechtbank acht dan ook onvoldoende aannemelijk dat de door eiseres gestelde kosten op haar hebben gedrukt zodat verweerder deze uitgaven terecht niet in aftrek heeft toegelaten. De omstandigheid dat de vergoeding voor de tandartskosten is betaald op grond van de door eiseres afgesloten aanvullende verzekering kan aan voormeld oordeel niet afdoen. Ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt, aangezien de door eiseres vergeleken gevallen - aanvullend verzekerden en niet-aanvullend verzekerden - feitelijk en rechtens zodanig verschillend zijn dat niet kan worden gesproken van gelijke gevallen.
Met betrekking tot de kosten voor behandeling door een alternatieve genezer en de kosten voor acupunctuurbehandelingen geldt bovendien nog dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze op voorschrift van een arts hebben plaatsgevonden zodat verweerder deze uitgaven ook om die reden terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
17. Eiseres heeft als extra uitgaven voor vervoer in haar aangiften over 2012 en 2013 telkens een bedrag van € 760 in aanmerking genomen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van uitgaven voor vervoer in verband met ziekte echter niet met nadere gegevens onderbouwd. Nu eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van uitgaven voor vervoer in verband met ziekte, zijn de uitgaven reeds daarom terecht niet in aftrek toegelaten. Daarnaast heeft eiseres - zo al sprake zou zijn van vorenbedoelde uitgaven - niet aannemelijk gemaakt dat de kosten uitstijgen boven hetgeen vergelijkbare personen die niet ziek of invalide zijn plegen uit te geven aan vervoer.
18. Eiseres heeft als extra uitgaven voor kleding en beddengoed in haar aangiften over 2012 en 2013 telkens een bedrag van € 300 in aanmerking genomen. Eiseres heeft haar stelling dat zij ten gevolge van een ziekte (extra) uitgaven voor kleding en beddengoed heeft gedaan op geen enkele wijze met nadere stukken onderbouwd. Reeds daarom zijn de uitgaven terecht niet in aftrek toegelaten.
19. Eiseres heeft in haar aangiften over 2012 en 2013 een bedrag van € 469 respectievelijk € 200 in aanmerking genomen als uitgaven voor hulpmiddelen. In 2012 betreft dit naar haar zeggen de aanschaf van steunzolen. Eiseres heeft daarvan een betaalbewijs overgelegd. Van de kosten die zij in 2013 heeft gemaakt heeft eiseres geen betaalbewijzen dan wel een nadere specificatie van de uitgaven overgelegd. Evenmin heeft eiseres vergoedingsspecificaties van haar zorgverzekeraar overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten op haar drukken zodat verweerder de aftrek terecht niet heeft verleend. Daarbij komt nog dat - zo al sprake is van drukkende uitgaven als vorenbedoeld - eiseres voor wat betreft de kosten die zij in 2013 zou hebben gemaakt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van uitgaven ter zake van andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onder d, van de Wet.
20. Eiseres heeft voor de jaren 2012 en 2013 een aftrek wegens uitgaven voor medicijnen geclaimd van € 94 respectievelijk € 271. Nu zij geen vergoedingsspecificaties van haar zorgverzekeraar heeft overgelegd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor deze medicijnen op haar hebben gedrukt. Verweerder heeft deze kosten daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
Uitgaven voor woningaanpassingen
21. De door belanghebbende opgevoerde kosten voor aanpassing van de woning, voor zover met bewijsstukken onderbouwd, zijn niet aan te merken als uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a, Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) nu deze niet op medisch voorschrift hebben plaatsgevonden. De door eiseres overgelegde paramedische verklaring van Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie Vermin kan niet als medisch voorschrift in bovengenoemde zin worden aangemerkt. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
22. Voor zover het betoog van eiseres zo moet worden uitgelegd dat sprake zou zijn van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het verbod van détournement de pouvoir en het zorgvuldigheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling geen steun vindt in de feiten. De door eiseres geschetste gang van zaken aangaande het boekenonderzoek acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Ook overigens is de rechtbank van een dergelijke schending niet gebleken. Ook in zoverre treft het beroep geen doel.
Cautie 23. Eiseres stelt zich ten slotte op het standpunt dat verweerder haar bij aanvang van het boekenonderzoek ten onrechte niet de cautie heeft gegeven. De rechtbank volgt eiseres daarin niet en overweegt daartoe dat niet is gebleken dat tijdens het boekenonderzoek andere vragen zijn gesteld dan die betrekking hebben op de heffing respectievelijk dat op het moment van het stellen van de vragen een vermoeden bestond dat een boete zou worden opgelegd.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.