Rechtbank Den Haag, 07-09-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16477, AWB - 16 _ 1342 enn SGR 16/1343
Rechtbank Den Haag, 07-09-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16477, AWB - 16 _ 1342 enn SGR 16/1343
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 september 2016
- Datum publicatie
- 6 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:16477
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1342 enn SGR 16/1343
Inhoudsindicatie
Aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 en 2003.
Dwangsomregeling vindt geen toepassing voor deze jaren. Van overschrijding van de redelijke termijn is geen sprake. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld als gevolg van het achterwege blijven van een hoorzitting en inhoudelijke afdoening van de zaak door de rechtbank.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/1342 en SGR 16/1343
(gemachtigde: drs. G.M. Kamps)
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 30 november 2015 de verzoeken van eiser om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Eiser heeft daartegen bezwaarschriften ingediend.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 februari 2016 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] en [persoon 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft aan eiser, met dagtekening 22 oktober 2004 respectievelijk 2 augustus 2006, over de jaren 2002 en 2003 ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslagen) opgelegd.
2. Eiser heeft tegen de aanslagen bezwaar aangetekend. Deze bezwaarschriften zijn op 22 februari 2005 (2002) respectievelijk 31 augustus 2006 (2003) door verweerder ontvangen.
3. Bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag over het jaar 2002 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Op het bezwaarschrift tegen de aanslag over het jaar 2003 was ten tijde van de sluiting van het onderzoek in deze zaken geen uitspraak gedaan.
4. Op 26 november 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en verzocht om toekenning van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen.
5. Bij beschikkingen van 30 november 2015 heeft verweerder de verzoeken om toekenning van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
6. Eiser heeft daartegen bezwaren aangetekend welke bezwaren bij uitspraak op bezwaar van 4 februari 2016 ongegrond verklaard zijn. Bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum is het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Geschil 7. In geschil is allereerst of het beroep zich tevens richt tegen de aanslagen dan wel uitsluitend tegen de afwijzing van de verzoeken om toekenning van een dwangsom. In geschil is of verweerder de verzoeken om toekenning van een dwangsom terecht heeft afgewezen. Voor het geval het antwoord op die vraag ontkennend luidt, is voorts in geschil of eiser recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Ten slotte is in geschil of eiser recht heeft op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het geschil Omvang van het geschil 8. Eiser heeft ter zitting betoogd dat de beroepen niet slechts betrekking hebben op de afwijzing van de verzoeken om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, maar dat daarmee tevens wordt opgekomen tegen de aanslagen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. In het door eiser ingediende beroepschrift is uitdrukkelijk vermeld dat het beroep is gericht tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de afwijzing van de verzoeken om toekenning van een dwangsom en tegen de afwijzing van het verzoek om een proceskostenvergoeding. Beide besluiten zijn gedagtekend 4 februari 2016. In het beroepschrift is nergens vermeld dat de beroepen ook gericht zijn tegen de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag over het jaar 2002 dan wel tegen het feit dat op het bezwaarschrift tegen de aanslag over het jaar 2003 niet tijdig is beslist. Het feit dat eiser in de aanvulling op zijn beroepschrift zijdelings ingaat op (inhoudelijke aspecten van) de aanslagen is daartoe onvoldoende.
Dwangsom 9. Het verbeuren van een dwangsom door een bestuursorgaan wegens het niet tijdig beslissen op een aanvraag is geregeld in paragraaf 4.1.3.2, bestaande uit de artikelen 4.16 tot en met 4.20, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze paragraaf is ingevoerd bij de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, nr. 383, hierna: Wet Dwangsom). In artikel III, eerste lid, van de Wet Dwangsom is bepaald dat op het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift dat is ingediend vóór het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is geworden, het recht van toepassing blijft zoals dit gold vóór het tijdstip van toepassing. Op grond van artikel IV van de Wet Dwangsom trad die wet in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij werd geplaatst. Plaatsing in het Staatsblad heeft plaatsgevonden op 30 september 2009, zodat de wet in werking trad op 1 oktober 2009.
10. Uit hetgeen is vermeld onder 2 blijkt dat de bezwaarschriften zijn ingediend vóór 1 oktober 2009. Dit kan, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 9, tot geen ander oordeel leiden dan dat de dwangsomregeling van paragraaf 4.1.3.2 in dit geval geen toepassing vindt. Verweerder heeft de verzoeken om toekenning van dwangsommen dan ook terecht afgewezen.
Vergoeding immateriële schade 11. Eiser heeft in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 (nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BO5080 en BO5087). Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 15 december 2015 ontvangen. Nu de rechtbank op 7 september 2016 in de onderhavige procedure uitspraak heeft gedaan, is van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake. Eiser heeft dan ook geen recht op een vergoeding van immateriële schade.
Hoorplicht 12. Niet in geschil is dat eiser niet is gehoord in de bezwaarfase terwijl hij daar wel om heeft verzocht. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld echter, ondanks de schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar heeft beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat een belanghebbende daardoor niet wordt benadeeld. Nu het horen van eiser in bezwaar, gelet op de hiervoor onder 9 en 10 aangehaalde regelgeving, niet tot een ander besluit had kunnen leiden is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld als gevolg van het achterwege blijven van een hoorzitting en inhoudelijke afdoening van de zaak door de rechtbank.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.