Home

Rechtbank Den Haag, 30-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16600, AWB - 16 _ 1584

Rechtbank Den Haag, 30-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16600, AWB - 16 _ 1584

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 december 2016
Datum publicatie
13 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:16600
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1584

Inhoudsindicatie

ANBI status van islamitische stichting is door verweerder met terugwerkende kracht ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en overweegt hiertoe mede dat ook al hangen de door de stichting verrichte activiteiten samen met een bepaalde geloofsovertuiging dit niet meebrengt dat de activiteiten niet in het algemeen belang zijn verricht.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 16/1584

(gemachtigde: mr. A. Laghmouchi),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 5 oktober 2015 heeft verweerder eiseres vanaf 31 december 2014 niet langer als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) aangemerkt.

Eiseres heeft tegen de intrekking van haar ANBI-beschikking bezwaar gemaakt en voorts de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2015 is het verzoek van eiseres afgewezen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2016 de beschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016.

Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde, [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 6] en [persoon 7] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is met ingang van 1 januari 2011 aangemerkt als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) als bedoeld in - thans - artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

2. Eiseres is op [oprichtingsdatum] 2008 opgericht. In haar statuten is het volgende doel opgenomen:

“Artikel 2

1. De stichting heeft ten doel:

a. het verschaffen van medische hulp, de zorg voor gehandicapten en weeskinderen tot aan de huwelijkssluiting, het ondersteunen en begeleiden van weduwen, allen in derde wereldlanden;

b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.

2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door

-

het inzamelen van medische hulpmiddelen, medicijnen, kleding, schoeisel en dergelijke;

-

het bouwen van ziekenhuizen en/of verzorgingscentra in derdewereldlanden;

-

het organiseren van informatiedagen en projecten.”

3. Verweerder is op 16 april 2015 begonnen aan een onderzoek naar de ANBI-status van eiseres. Van het onderzoek is op 14 september 2015 een rapport (hierna: het rapport) uitgebracht. Op grond van de in het rapport getrokken conclusies heeft verweerder bij beschikking van 5 oktober 2015 eiseres vanaf 31 december 2014 niet meer als ANBI aangemerkt.

Geschil 4. In geschil is of de ANBI status terecht door verweerder met terugwerkende kracht is ingetrokken. Niet meer in geschil is dat eiseres na de wijziging van haar statuten voldoet aan de eisen die verweerder hieraan stelt om als ANBI erkend te kunnen worden.

5. Eiseres stelt dat verweerder niet alle stukken ter inzage heeft gegeven en overgelegd aan de rechtbank, dat zij haar administratie op orde heeft, dat door de onderzoeker van verweerder geen enkel probleem is gemaakt met in het Arabisch gestelde facturen, dat zij wel over een voor iedereen kenbaar beleidsplan beschikt en voldoet aan alle criteria voor de ANBI-status. Zij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en het toekennen van een schadevergoeding ten laste van verweerder.

6. Verweerder voert aan dat eiseres geen deugdelijke administratie heeft gevoerd en hierdoor niet heeft kunnen aantonen dat zij haar middelen uitsluitend dan wel nagenoeg uitsluitend heeft aangewend in het algemeen belang. Verder stelt verweerder dat er sprake is van vermogensbeheer dan wel het oppotten van vermogen en dat het beleidsplan van eiseres niet voldoet aan de wettelijke eisen. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

7. Artikel 5b van de Awr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. Een algemeen nut beogende instelling is:

a. een instelling – niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden gegeven – die:

1o. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;

2o. haar gegevens op elektronische wijze via internet openbaar maakt;

3o. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

4o. gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat en

5o. door de inspecteur als zodanig is aangemerkt;

b. (…)

7. Een instelling als bedoeld in het eerste lid wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling niet langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend karakter heeft, niet meer voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden dan wel niet meer is gevestigd als aangegeven in het eerste lid. (…)”.

8. Artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Uitvoeringsregeling) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. Een instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling indien en zolang:

a. (…)

b. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;

(…)

f. de instelling beschikt over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan;

(…)

i. de administratie van de instelling zodanig is ingericht dat daaruit duidelijk blijkt:

1o (…)

2o de aard en omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van het beheer van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling;

3o de aard en omvang van de inkomsten van de instelling, en

4o de aard en omvang van het vermogen van de instelling (…)”

9. Dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zou hebben overgelegd, is de rechtbank niet gebleken. De stelling van eiseres dat dit niet het geval is, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Wat er zij van haar stelling dat verweerder over interne beleidsnota’s beschikt dan wel op aanwijzing van Buitenlandse Zaken zou hebben gehandeld, verweerder heeft overtuigend weersproken dat dit het geval is en heeft aannemelijk gemaakt dat er geen andere dan de overgelegde stukken op deze zaak betrekking hebben.

10. Eiseres dient aannemelijk te maken dat zij zich niet alleen ten doel stelt het algemeen belang te dienen, maar dit ook feitelijk met haar activiteiten doet. Het bijhouden van een deugdelijke administratie is hiervoor noodzakelijk. Eiseres heeft hierin in het verleden steken laten vallen, maar heeft haar administratie in zoverre verbeterd dat daaruit vanaf in elk geval 2015 is op te maken dat zij met de door haar verrichte activiteiten nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de aard van de verrichte activiteiten, zoals het bieden van steun in door natuur- of oorlogsgeweld getroffen gebieden, met zich meebrengt dat de mate waarin zij haar bestedingen kan verantwoorden, beïnvloed wordt door de situatie ter plaatse. Dat de facturen die eiseres tijdens het onderzoek heeft overgelegd merendeels in het Arabisch zijn gesteld, acht de rechtbank geen reden om de hiermee afgelegde verantwoording niet deugdelijk te vinden, nog los van het feit dat van de kant van verweerder tijdens het onderzoek hiermee akkoord is gegaan en uitdrukkelijk niet om vertaling is gevraagd. De ter zitting betrokken stelling van verweerder dat mede hierdoor de gehele administratie van eiseres ondeugdelijk is, volgt de rechtbank niet.

11. Ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres 100% van haar bestedingen in het algemeen belang dient te verrichten, nu bij hem argwaan is ontstaan over de mate waarin de activiteiten van eiseres verricht zijn in het algemeen belang. Hij wijst daarbij op het uitnodigen van bepaalde imams als gastspreker op een benefiet bijeenkomst. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gestelde voorwaarde, dat 100% van de bestedingen van eiseres in het kader van het algemeen belang dienen te zijn verricht, te ver voert. Een dergelijke voorwaarde is niet in artikel 5b van de Awr opgenomen. Dat eiseres gastsprekers heeft uitgenodigd ten behoeve van fondsenwerving, die dezelfde geloofsovertuiging aanhangen als de meeste donateurs van eiseres, maakt niet dat eiseres met de door haar verrichte activiteiten niet nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt als bedoeld in artikel 5b van de Awr. Bovendien is de betreffende uitnodiging ingetrokken toen eiseres vaststelde dat de commotie over hun komst geen bijdrage aan de realisatie van haar doel zou bieden.

12. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen vermogen oppot. Eiseres heeft overtuigend aangevoerd dat zij haar donaties overwegend aan het einde van het jaar ontvangt. Deze donaties hebben veelal geen specifieke aanduiding voor een project. Ook zijn sommige projecten doorlopend. De projecten waaraan de donaties worden besteed, vinden dan in het nieuwe jaar plaats. Dat aan het einde van het boekjaar veel liquide middelen aanwezig zijn betekent niet dat vermogen wordt opgepot dan wel sprake is van vermogensbeheer, zoals verweerder stelt. Vaststaat immers dat eiseres deze middelen in het nieuwe kalenderjaar besteedt aan de realisatie van haar projecten.

13. Dat door eiseres verrichte activiteiten samenhangen met een bepaalde geloofsovertuiging brengt niet met zich mee, dat zij niet in het algemeen belang zijn verricht. Eiseres heeft dit met de niet door verweerder weersproken opsomming van de door haar verrichte activiteiten voldoende aannemelijk gemaakt.

14. Het standpunt van verweerder dat het beleidsplan van eiseres niet voldoet aan de wettelijke eisen, heeft hij niet met feiten onderbouwd. Eiseres heeft met hetgeen zij ter zitting heeft aangedragen voldoende aannemelijk gemaakt dat zij over een actueel beleidsplan beschikt en dat dit voldoet aan de in de Uitvoeringsregeling gestelde voorwaarden. Het beleidsplan staat op haar website. De omstandigheid dat het beleidsplan over 2014 pas achteraf volledig is gemaakt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

15. Het beroep is gegrond. Eiseres blijft vanaf 31 december 2014 voor de ANBI-status in aanmerking komen.

Proceskosten en verzoek schadevergoeding

16. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van de intrekking van de ANBI-status. De rechtbank wijst dit verzoek af. Eiseres - op wie in deze de bewijslast rust - heeft niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de intrekking van de ANBI-status haar schade heeft berokkend. Zo heeft zij geen stukken overgelegd waarin een bedrag aan mogelijke schade wordt onderbouwd.

17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, alle met een wegingsfactor 1). Van de overige door eiseres genoemde kosten, te weten reiskosten van € 3,62 en kosten van het uittreksel Kamer van Koophandel van € 7,50 wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden. De door eiseres geclaimde verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien deze kosten zijn gemaakt door een mede-gemachtigde. Bij inschakeling van meerdere gemachtigden komen slechts de kosten van één gemachtigde voor vergoeding in aanmerking (vgl. Centrale Raad van Beroep van 10 maart 1998, nr. 1993/476 AAW, LJN ZB7594, AB 1998/196).

Beslissing

Rechtsmiddel