Home

Rechtbank Den Haag, 22-02-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2474, AWB - 15 _ 3849

Rechtbank Den Haag, 22-02-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2474, AWB - 15 _ 3849

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
22 februari 2016
Datum publicatie
22 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:2474
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3849

Inhoudsindicatie

bodemprocedure

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/3849

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2016.

Eiser is verschenen bijgestaan door [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] .

De zaak is gelijktijdig behandeld met die van [persoon 1] met zaaknummer SGR 15/3847.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar en gebruiker van het perceel [adres] , gemeente Westland. Voor dit perceel geldt voor de gemeente ingevolge de Wet Milieubeheer de verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. Eiser is daarom belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing.

2. De aanslag van € 213,84 is opgelegd naar het tarief voor een perceel dat wordt gebruikt door drie of meer personen als genoemd in artikel 4, tweede lid, van de Verordening afvalstoffenheffing Westland 2015 (de Verordening). De Verordening is vastgesteld bij besluit van de raad van 16 december 2014. Bij de vaststelling zijn de tarieven met 4 % verlaagd ten opzichte van 2014 en is het dekkingspercentage geraamd op 97,7 %.

3. Op 6 november 2014 heeft de raad van de gemeente bij vaststelling van de Programmabegroting 2015-2018 hierin onder meer de volgende wijziging aangebracht: “ het bedrag voor digitalisering ad € 2,65 mln. te onttrekken aan de egalisatiereserve afvalstoffenheffing.”

4. In de Jaarrekening 2014 van de gemeente is ten aanzien van de egalisatiereserve afvalstoffenheffing de volgende passage opgenomen:

Reserve Tarief egalisatie afvalstoffenheffing

Het doel van de reserve is om schommelingen te voorkomen in de tarieven voor afvalstoffenheffing. Ondanks een verlaging van de tarieven in 2014 met 2% is per saldo € 408.047 toegevoegd aan de reserve. Zoals toegelicht in de kadernota 2015 is dit voordeel overwegend ontstaan door gunstige aanbestedingen en vergoedingen voor gescheiden deelstromen. Verder zijn er voordelen geweest op de kosten voor inzameling van grof huishoudelijk afval. De inkomsten uit de heffing zijn per saldo over 2014 € 140.000 meer dan in de primaire raming was opgenomen.”

Geschil 5. In geschil is of de aanslag terecht aan eiser is opgelegd, meer in het bijzonder is in geschil of de raad wel had mogen besluiten tot de in 3 genoemde onttrekking.

6. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt – kort samengevat – dat de onttrekking onrechtmatig is omdat zo de uit de afvalstoffenheffing opgebouwde reserve wordt aangewend voor algemene doeleinden en als gevolg hiervan in 2015 of in latere jaren het tarief van de afvalstoffenheffing hoger moet zijn dan anders nodig was geweest. Hij is daarom van mening dat de Verordening onverbindend is.

7. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend.

Beoordeling van het geschil

8. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de aanslag overeenkomstig de Verordening is vastgesteld.

9. De vraag of de raad wel had kunnen besluiten tot de door eiser bestreden onttrekking en of het tarief van de afvalstoffenheffing bij achterwege blijven van die onttrekking in 2015 of in latere jaren lager zou kunnen zijn, staat niet ter beoordeling van de rechtbank. De in de Verordening opgenomen tarieven veroorzaken geen aanmerkelijk hogere opbrengsten dan de kosten ter zake van de inzameling en de verwerking van afvalstoffen. Het geraamde dekkingspercentage is immers 97,7 %. Ook om andere reden is er geen aanleiding of grond om de Verordening onverbindend te verklaren.

10. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, voorzitter, en mr. M.C.J.A. Huijgens en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2016.

Rechtsmiddel