Rechtbank Den Haag, 17-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2859, AWB - 15 _ 7746
Rechtbank Den Haag, 17-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:2859, AWB - 15 _ 7746
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 maart 2016
- Datum publicatie
- 16 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:2859
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 7746
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, meer in het bijzonder of eiser vanwege zijn diplomatieke status als nationale vertegenwoordiger bij Eurojust is vrijgesteld van parkeerbelasting.
Uit een aantal, met name in de uitspraak, genoemde bepalingen van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006, het Besluit van de Raad en het Verdrag van Wenen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser is vrijgesteld van parkeerbelasting, zijnde een gemeentelijke belasting die niet is uitgezonderd in artikel 34 van het Verdrag van Wenen. Dat het verlenen van een dergelijke vrijstelling in het onderhavige geval strijdig zou zijn met het bepaalde in artikel 18, lid 1, van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 is gesteld noch gebleken.
Aan dit oordeel kan niet afdoen dat in artikel 1 in samenhang met artikel 3, lid 1, van de Regeling 1997 de parkeerbelasting als zodanig niet wordt genoemd. De onder 3.4 genoemde vrijstellingsbepaling van artikel 11 van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 kan immers naar haar inhoud een ieder verbinden en heeft daarmee rechtstreekse werking (zie artikel 93 van de Grondwet), zodat deze ingevolge artikel 94 van de Grondwet voorgaat op de nationale bepalingen in de Gemeentewet en de Regeling 1997.
Aan dit oordeel doet – uitgaande van de juistheid van hetgeen eisers gemachtigde ter zitting daarover heeft verklaard – evenmin af dat de auto is geparkeerd door de echtgenote van eiser, die eiser heeft opgehaald en die uitsluitend de Bulgaarse nationaliteit heeft.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/7746
(gemachtigde: mr. R.M.L. Theelen),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd..
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 september 2015 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, tot zijn bijstand vergezeld van [persoon A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B] .
Overwegingen
Feiten
Eiser is werkzaam bij Eurojust. Eurojust is gevestigd in Den Haag en opgericht bij Besluit nr. 2002/187/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, Pb. Nr. L 63 van 6 maart 2002 (hierna: het Besluit van de Raad). Eiser is de nationale vertegenwoordiger (‘national member’) van Bulgarije bij Eurojust in de zin van artikel 2, lid 1, van het Besluit van de Raad.
Op 16 juli 2015 om 16:54 uur stond de auto van eiser, met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto) geparkeerd op een parkeerplaats aan de [straat] te [plaats] . Deze plaats is door burgemeester en wethouders aangewezen als een parkeerplaats waar met een vergunning of tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Bij een controle op genoemde datum en genoemd tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen geldige parkeerkaart of een geldige parkeervergunning aanwezig was. Naar aanleiding daarvan is de naheffingsaanslag van € 71,80 opgelegd, bestaande uit € 12,80 aan parkeerbelasting en € 59 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Geschil 2.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, meer in het bijzonder of eiser vanwege zijn diplomatieke status als nationale vertegenwoordiger bij Eurojust is vrijgesteld van parkeerbelasting.
Eiser beroept zich primair op zijn diplomatieke vrijstelling dan wel immuniteit en verwijst daarbij naar de Notawisseling houdende een interimzetelverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het College van Eurojust van 20 december 2002, Trb. 2003, 7 (hierna: het Interimzetelverdrag 2002), alsmede het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Eurojust van 15 maart 2006, Trb. 2006, 68 (hierna: het Verdrag Nederland-Eurojust 2006). Tevens verwijst eiser naar het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961 (hierna: het Verdrag van Wenen) en de daarin genoemde diplomatieke vrijstellingen. De in het beroepschrift aangevoerde stelling dat de kosten van de naheffing moeten worden aangemerkt als een punitieve sanctie waarvan diplomaten ingevolge bovengenoemde verdragen zijn vrijgesteld, heeft eisers gemachtigde ter zitting laten vallen. Subsidiair stelt eiser dat het erg onduidelijk is waar houders van een gehandicaptenparkeerkaart in [plaats] wel en niet kunnen parkeren. Verder stelt eiser dat het op de borden niet duidelijk zichtbaar is dat er sprake is van een zone voor vergunninghouders en dat het niet gaat om algemene parkeerplaatsen.
Eiser concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verweerder neemt het standpunt in dat eiser niet is vrijgesteld van het betalen van parkeerbelasting, aangezien diplomatieke vrijstellingen niet zien op parkeerbelasting. Verweerder wijst er daarbij op dat in de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 (hierna: de Regeling 1997) vrijstelling wordt verleend van verschillende gemeentelijke belastingen, maar dat daarbij de parkeerbelasting niet wordt genoemd. Voorts betoogt verweerder dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting op de [straat] door middel van geplaatste E9-borden duidelijk kenbaar is en dat op alle parkeerautomaten en de website gemeente [plaats] staat vermeld dat houders van een gehandicaptenparkeerkaart niet zijn vrijgesteld van parkeerbelasting op een vergunninghouderparkeerplaats.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Rechtskader
Het Besluit van de Raad bepaalt in artikel 2, lid 1, het volgende over de samenstelling van Eurojust:
“Eurojust shall be composed of one national member seconded by each Member State in accordance with its legal system, being a prosecutor, judge or police officer of equivalent competence.”
Het Interimzetelverdrag 2002 bevat de volgende bepalingen met betrekking tot het vrijstellingen en immuniteiten voor Eurojust en nationale vertegenwoordigers:
“Article I
1 Eurojust shall have immunity from jurisdiction and execution.
2 The assets of Eurojust shall be immune from legal process and from search, seizure, requisition, confiscation, expropriation and any other form of interference.
3 The Archives of Eurojust shall be inviolable.
Article IV
1 Within the scope of its official activities, Eurojust, its assets, income and other property shall be exempted from all direct taxes, levied by the host state authorities.
2 Within the scope of its official activities, Eurojust shall be exempt from:
a) import taxes and duties (belastingen bij invoer);
b) motor vehicle tax (motorrijtuigenbelasting, MRB);
c) tax on passenger motor vehicles and motorcycles (belasting van personenauto's en motorrijwielen, BPM);
d) value added tax (omzetbelasting, BTW) paid on goods and services supplied on a recurring basis or involving considerable expenditure;
e) excise duties (accijnzen) included in the price of alcoholic beverages and hydrocarbons such as fuel oils and motor fuels;
f) real property transfer tax (overdrachtsbelasting);
g) insurance tax (assurantiebelasting);
h) energytax (regulerende energiebelasting, REB);
i) tax on mains water (belasting op leidingwater, BOL);
j) any other taxes and duties of a substantially similar character as the taxes provided for in this paragraph, imposed by the Netherlands subsequently to the date of signature of this Agreement.
(…)
Article V
A National Member, not having the Dutch nationality, shall be accorded mutatis mutandis, the immunities as referred to in Article I of this Agreement.”
In de Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Eurojust betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van Eurojust en hun gezinsleden van 6 december 2005 is het volgende bepaald:
“2. Privileges and immunities
a The Head of the Organisation, together with members of his family forming part of his household, shall enjoy the same privileges and immunities as the host State accords to heads of diplomatic missions accredited to the host State in accordance with the Vienna Convention.
b The highest ranking staff of the Organisation, together with members of their family forming part of their household, shall enjoy the same privileges and immunities as the host State accords to diplomatic agents of the diplomatic missions established in the host State in accordance with the Vienna Convention.
(…)
3. Determination of categories
The host State shall, in cooperation with the Organisation, determine which categories of personnel will be covered by each of the four groups as laid down in paragraph 2 of this Agreement.
4. Scope of the Agreement
a This Agreement does not apply to persons who are nationals or permanent residents of the host State.
(…)”
Op 1 april 2006 is het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 in werking getreden. Dit verdrag dient ter vervanging van het Interimzetelverdrag 2002, dat dan ook op 1 april 2006 zijn werking heeft verloren (zie artikel VI van het Interimzetelverdrag 2002).In het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“Article 1
Definitions
For the purposes of this Agreement:
(…)
d) ‘‘Host State authorities’’ means such State, municipal or other authorities of the Kingdom of the Netherlands as may be appropriate in the context of and in accordance with the laws and customs applicable in the Kingdom of the Netherlands;
(…)
f) ‘‘national member’’ means a person referred to in Article 2, paragraph 1, of the Eurojust Decision;
(…)
Article 11
Privileges and Immunities of a National Member Granted by the
Government
1. A national member, not being the Dutch national member, shall be accorded:
a) mutatis mutandis, the privileges and immunities as referred to in Article 2, paragraph 3, and Article 7 of this Agreement; and
b) the privileges and immunities, exemptions and facilities accorded to heads of diplomatic missions accredited to the Kingdom of the Netherlands in accordance with the Vienna Convention.
2. The members of the family forming part of the household of a national member referred to in paragraph 1, not having the Dutch nationality or not permanently resident, shall enjoy the privileges and immunities, exemptions and facilities accorded to members of the family forming part of the household of heads of diplomatic missions under the Vienna Convention.
3. The privileges granted in accordance with paragraphs 1 and 2 relating to the exemptions from direct taxes shall only apply where a national member and the members of the family forming part of his household are considered by the seconding Member State as a fiscal resident in that Member State.
4. In case a Member State, other than the Kingdom of the Netherlands, nominates a person with the Dutch nationality or permanently resident in the Netherlands as its national member, the Government and Eurojust shall mutually agree upon the privileges and immunities to be granted to the national member concerned.
Article 18
Additional Provisions on Privileges and Immunities
1. The privileges and immunities granted under the provisions of this Agreement are conferred in the interest of Eurojust and not for the personal benefit of the individuals themselves. It is the duty of Eurojust and all persons enjoying such privileges and immunities to observe in all other respects the laws and regulations of the Kingdom of the Netherlands.
2. Eurojust shall co-operate at all times with the appropriate Host State authorities to facilitate the proper administration of justice and shall prevent any abuse of the privileges and immunities granted under the provisions of this Agreement.
3. Should the Government consider that an abuse of a privilege or immunity conferred by this Agreement has occurred, the College shall, upon request, consult with the appropriate Host State authorities to decide whether any such abuse has occurred. If such consultations fail to achieve a satisfactory result to both the College and the Government, the matter shall be settled according to the procedure set out in Article 23.”
De te dezen van belang zijnde bepalingen van het Verdrag van Wenen luiden, in de Nederlandse vertaling, als volgt:
“Artikel 1
In dit Verdrag hebben de navolgende uitdrukkingen de hieronder aangegeven betekenissen:
a) het „hoofd van de zending”, de persoon die door de zendstaat is aangewezen om in die hoedanigheid op te treden;
(…)
(e) een „diplomatiek ambtenaar”, het hoofd van de zending of een lid van het diplomatieke personeel van de zending;
(…)
Artikel 34
Een diplomatieke ambtenaar is vrijgesteld van alle belastingen en rechten, zowel persoonlijke als zakelijke, hetzij landelijke, gewestelijke of gemeentelijke belastingen, met uitzondering van:
(a) indirecte belastingen die normaal in de prijs van goederen of diensten begrepen zijn;
(b) belastingen en rechten op particulier onroerend goed dat gelegen is op het grondgebied van de ontvangende staat tenzij hij dit onroerend goed onder zich heeft ten behoeve van de zendstaat voor de werkzaamheden van de zending;
(c) door de ontvangende staat met inachtneming van de bepalingen van lid 4 van artikel 39 geheven successierechten en rechten van overgang;
(d) belastingen en rechten op particulier inkomen welks bron is gelegen in de ontvangende staat en vermogensbelastingen op in bedrijven in de ontvangende staat belegd vermogen;
(e) heffingen wegens bepaalde verleende diensten;
(f) registratie-, griffie- en hypotheekrechten en zegelrecht met betrekking tot onroerend goed, met inachtneming van de bepalingen van artikel 23.
Artikel 37
1. De inwonende gezinsleden van een diplomatieke ambtenaar genieten, indien zij geen onderdaan zijn van de ontvangende staat, de in de artikelen 29 t/m 36 omschreven voorrechten en immuniteiten.
(…)”
Artikel 243 van de Gemeentewet luidt:
“In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Minister en Onze Minister van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, wordt vrijstelling van gemeentelijke belastingen verleend. Onze genoemde Ministers kunnen gezamenlijk ter zake nadere regels stellen.”
De Regeling 1997 vindt haar grondslag in artikel 243 van de Gemeentewet en bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 1
1.Van de volgende gemeentelijke belastingen wordt in de artikelen 2 tot en met 5 vrijstelling verleend:
a. de onroerende-zaakbelasting ter zake van het gebruik van onroerende zaken;
b. de onroerende-zaakbelasting ter zake van het genot van onroerende zaken krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;
c. de belasting ter zake van het gebruik van woon- en bedrijfsruimten, bedoeld in artikel 221, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet;
d. de belasting ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van woon- en bedrijfsruimten, bedoeld in artikel 221, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet;
e. de forensenbelasting;
f. de hondenbelasting;
g. de reclamebelasting;
h. de precariobelasting.
Artikel 3
1. Van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, g en h, genoemde belastingen, zijn vrijgesteld de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden en hun hoofden, mits zij geen Nederlander zijn en zij niet duurzaam verblijf houden in Nederland. Honoraire consuls genieten deze vrijstellingen niet.
2. Van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a, c, e, f, g en h, genoemde belastingen zijn vrijgesteld de leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden, mits zij geen Nederlander zijn en zij niet duurzaam verblijf houden in Nederland. Honoraire consuls genieten deze vrijstellingen niet.
3. Een in het tweede lid genoemde vrijstelling ten aanzien van de leden, wordt mede toegepast ten aanzien van de bij hen inwonende gezinsleden en ten aanzien van hun particuliere bedienden.
(…)”
Is eiser vrijgesteld van parkeerbelasting?
Vaststaat dat eiser een ‘national member’ van Eurojust is in de zin van artikel 1, aanhef en letter f, van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 in samenhang met artikel 2, lid 1, van het Besluit van de Raad. Ingevolge artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 heeft een ‘national member’ recht op de privileges en immuniteiten die overeenkomstig het Verdrag van Wenen worden verleend aan hoofden van diplomatieke zendingen die bij het Koninkrijk der Nederlanden zijn geaccrediteerd.
Het Verdrag van Wenen verleent diplomatieke ambtenaren, waaronder ingevolge artikel 1, aanhef en letter e, van dat verdrag ook het hoofd van de zending wordt verstaan, vrijstelling van alle belastingen en rechten, zowel persoonlijke als zakelijke, hetzij landelijke, gewestelijke of gemeentelijke belastingen, met uitzondering van enige hier niet ter zake doende belastingen en rechten.
Uit de onder 3.1, 3.4 en 3.5 genoemde bepalingen van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006, het Besluit van de Raad en het Verdrag van Wenen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser is vrijgesteld van parkeerbelasting, zijnde een gemeentelijke belasting die niet is uitgezonderd in artikel 34 van het Verdrag van Wenen. Dat het verlenen van een dergelijke vrijstelling in het onderhavige geval strijdig zou zijn met het bepaalde in artikel 18, lid 1, van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 is gesteld noch gebleken.
Aan dit oordeel kan niet afdoen dat in artikel 1 in samenhang met artikel 3, lid 1, van de Regeling 1997 de parkeerbelasting als zodanig niet wordt genoemd. De onder 3.4 genoemde vrijstellingsbepaling van artikel 11 van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 kan immers naar haar inhoud een ieder verbinden en heeft daarmee rechtstreekse werking (zie artikel 93 van de Grondwet), zodat deze ingevolge artikel 94 van de Grondwet voorgaat op de nationale bepalingen in de Gemeentewet en de Regeling 1997. In de toelichting op de Regeling 1997 wordt hier overigens ook nadrukkelijk op gewezen:
“In rechtstreeks werkende internationale overeenkomsten komen bepalingen inzake belastingvrijstellingen voor die eveneens op gemeentelijke belastingen toepasselijk zijn. Het gaat hier om verdragen waarbij Nederland partij is, met name betreffende internationale organisaties, oorlogsbegraafplaatsen, culturele betrekkingen en handelsbetrekkingen.
Die bepalingen kunnen ’naar haar inhoud een ieder verbinden’ en hebben dus krachtens artikel 93 Grondwet verbindende kracht na bekendmaking. Dit betekent dat de gemeenten zonder nadere regelgeving deze bepalingen moeten toepassen. Daarom zijn deze vrijstellingen niet in de regeling opgenomen.”
Aan dit oordeel doet – uitgaande van de juistheid van hetgeen eisers gemachtigde ter zitting daarover heeft verklaard – evenmin af dat de auto is geparkeerd door de echtgenote van eiser, die eiser heeft opgehaald en die uitsluitend de Bulgaarse nationaliteit heeft. Nog daargelaten dat ingevolge artikel 11, lid 2, van het Verdrag Nederland-Eurojust 2006 in samenhang met artikel 37 van het Verdrag van Wenen vergelijkbare vrijstellingen gelden voor de inwonende gezinsleden van de ‘national member’ indien zij, zoals eisers echtgenote, geen onderdaan zijn van de ontvangende staat, geldt dat de onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd aan eiser als houder van de auto.
Slotsom
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de onderhavige naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.238;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.G.F. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 maart 2016.