Rechtbank Den Haag, 24-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3519, AWB - 15 _ 7794
Rechtbank Den Haag, 24-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3519, AWB - 15 _ 7794
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 24 maart 2016
- Datum publicatie
- 2 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:3519
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:3442, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 7794
Inhoudsindicatie
Geen sprake van het herroepen van de informatiebeschikking wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Eiser heeft geen recht op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/7794
(gemachtigde: mr. drs. A.D.M. Roerink),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 16 december 2014 ten aanzien van eiser met betrekking tot het jaar 2010 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om een proceskostenvergoeding.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2015 de informatiebeschikking vernietigd.
Bij brief van 23 april 2015 heeft eiser verweerder verzocht om alsnog op zijn verzoek om een proceskostenvergoeding te beslissen. Eiser heeft daarbij, in aanvulling op zijn eerdere verzoek, om een integrale proceskostenvergoeding verzocht.
Bij brief van 15 juni 2015 heeft eiser zijn verzoek nader gespecificeerd.
Verweerder heeft bij beslissing van 2 oktober 2015 het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding afgewezen en een forfaitaire vergoeding toegekend van € 486 (2 x € 243).
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 16 februari 2010 middellijk 50% van de aandelen in [X] B.V. (de vennootschap) verkregen, van welke vennootschap eiser destijds mededirecteur was.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van voormelde aandelenverkoop zowel bij de vennootschap als bij derden een onderzoek ingesteld. Verweerder heeft daarbij geconstateerd dat eiser als directielid van de vennootschap met voorkennis een voordeel heeft behaald door tegen een (te) lage waarde middellijk 50% van de aandelen in de vennootschap te verkrijgen. Vervolgens heeft verweerder eiser bij brief van 9 mei 2014 in kennis gesteld van zijn voornemen om voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag op te leggen wegens een door hem behaald voordeel ter zake van de verkrijging van de aandelen in de vennootschap (loon uit dienstbetrekking dan wel resultaat uit overige werkzaamheden), met een vergrijpboete van 50%. In deze brief staat voorts vermeld dat verweerder zich op het standpunt stelt dat sprake is van omkering van de bewijslast, omdat eiser, gelet op de omvang van het behaalde voordeel (€ 2.500.000), voor het jaar 2010 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
3. De gemachtigde heeft bij brief van 16 september 2014 inhoudelijk op voormelde brief van verweerder gereageerd. Naar aanleiding van deze brief heeft verweerder bij brief van 29 september 2014 28 aanvullende vragen gesteld omtrent de aandelenverkoop. Bij brief van 13 oktober 2014 heeft de gemachtigde aangegeven dat de brief van 16 september 2014 is gebaseerd op het op 8 juli 2014 ter inzage gegeven dossier van verweerder en dat alle informatie in het dossier van verweerder te vinden is. Bij brief van 17 oktober 2014 laat verweerder de gemachtigde weten dat de antwoorden op de gestelde vragen niet uit zijn dossier blijken en verzoekt hij de gemachtigde om de vragen in de vragenbrief van 29 september 2014 te beantwoorden. Bij brief van 7 november 2014 heeft de gemachtigde inhoudelijk op de vragenbrief gereageerd. Daarin is voor de beantwoording van 16 van de (feitelijk) 28 vragen verwezen naar de stukken van het op 8 juli 2014 ter inzage gegeven dossier van verweerder.
4. Vervolgens heeft verweerder aan eiser de informatiebeschikking gegeven.
5. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de informatiebeschikking vernietigd. Verweerder heeft hiervoor als reden gegeven dat in het onderhavige geval omkering van de bewijslast kan worden ingeroepen zonder eerst een informatiebeschikking op te leggen, omdat, gelet op de omvang van de op te leggen correctie, niet de vereiste aangifte is gedaan. In de uitspraak op bezwaar staat onder meer nog het volgende vermeld:
“De betreffende informatiebeschikking had dan ook niet hoeven te worden opgelegd en dient dan ook te worden vernietigd.”.
Geschil 6. In geschil is of eiser recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaarfase (€ 5.310,69) als de beroepsfase (€ 6.188,35).
7. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en veroordeling van verweerder in de kosten van bezwaar en beroep van in totaal € 11.499,04. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring.
Beoordeling van het geschil
8. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend integraal vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
9. Vaststaat dat de informatiebeschikking is herroepen. Voor de beoordeling van de vraag of de informatiebeschikking is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, hetgeen verweerder ontkent, is van belang of verweerder terecht de informatiebeschikking aan eiser heeft gegeven.
10. In artikel 52a, eerste lid, van de Awr is, voor zover hier van belang, bepaald dat als met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de informatieverplichting als bedoeld in artikel 47 van de Awr, verweerder dit met een informatiebeschikking kan vaststellen. Voor het bestaan van de op een belastingplichtige rustende informatieverplichting in vorenbedoelde zin, is voldoende dat verweerder zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL: HR:2003:AF7498 en Hoge Raad 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603).
11. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat de aanleiding voor het stellen van vragen is gelegen in de omstandigheid dat eiser in zijn brief van 16 september 2014 een ander feitencomplex had geschetst dan waar verweerder in zijn brief van 9 mei 2014 vanuit was gegaan. Uit de gedingstukken valt op te maken dat voorafgaand aan de onder 1 vermelde aandelenverkoop diverse gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Nu de door verweerder gevraagde informatie een ander licht zou kunnen werpen op de relevante feiten en omstandigheden omtrent die aandelenverkoop en de daaraan voor eiser voor het jaar 2010 te verbinden fiscale gevolgen, bestond er voor verweerder voldoende aanleiding om eiser hierover nadere vragen te stellen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met zijn brief van 7 november 2014 niet alle door verweerder gestelde vragen volledig beantwoord. Eiser heeft in die brief voor meer dan de helft van de vragen verwezen naar het aan hem op 8 juli 2014 ter inzage gegeven dossier van verweerder, terwijl verweerder heeft bestreden dat hij over de door hem gevraagde informatie beschikt. Eiser kon echter niet volstaan met een enkele verwijzing naar het dossier van verweerder, aangezien eiser reeds op grond van artikel 47 van de Awr de door verweerder gevraagde gegevens diende te verstrekken. Dit brengt mee dat eiser niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan en dat verweerder in dit geval terecht de informatiebeschikking heeft gegeven. De omstandigheid dat verweerder zich eerst in zijn brief van 9 mei 2014 op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van omkering van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte en dat hij later in de uitspraak op bezwaar dit eerdere standpunt weer heeft ingenomen en om die reden de informatiebeschikking heeft vernietigd, kan aan de rechtmatigheid van de informatiebeschikking als zodanig niet afdoen. Dat in de uitspraak op bezwaar staat vermeld dat, zoals onder 5 is weergegeven, de informatiebeschikking niet had hoeven te worden opgelegd, maakt dit niet anders. Ook overigens heeft eiser geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit kan worden afgeleid dat de informatiebeschikking ten onrechte aan eiser is gegeven.
13. Gelet op het vorenstaande is van het herroepen van de informatiebeschikking wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid geen sprake. Eiser heeft derhalve geen recht op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A Huijgens, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2016.