Home

Rechtbank Den Haag, 16-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3565, AWB - 15 _ 4982

Rechtbank Den Haag, 16-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3565, AWB - 15 _ 4982

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
16 maart 2016
Datum publicatie
3 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:3565
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4982

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft aan eiseres op 24 december 2013 de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd en op 30 december 2013 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt en dit bezwaar op 4 februari 2014 gemotiveerd. Met dagtekening 17 februari 2014 heeft verweerder aan eiseres een vragenbrief gezonden die eiseres op 8 mei 2014 heeft beantwoord. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 8 juli 2014 opnieuw een vragenbrief aan eiseres gezonden. Op 9 juni 2015 heeft eiseres deze brief beantwoord en verweerder tevens in gebreke gesteld en hem een termijn gegeven van twee weken om alsnog op het bezwaar te beslissen. Bij brief van 6 juli 2015 heeft verweerder laten weten dat hij daaraan niet kon voldoen en dat de dwangsom zou worden betaald. Bij brief van 16 juli 2015 heeft verweerder nadere vragen gesteld aan eiseres en bij besluit van 13 augustus 2015 heeft verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.260 toegekend. In geschil is of verweerder in verzuim is.

De rechtbank oordeelt dat eiseres heeft gewacht met een ingebrekestelling, maar dat dit op zichzelf geen reden is om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder is dus in verzuim en er is geen reden het doen van uitspraak op bezwaar nog langer uit te stellen. Het beroep is daarom gegrond en verweerder dient binnen twee weken na verzending van deze uitspraak van de rechtbank uitspraak op bezwaar te doen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/4982

(gemachtigde: mr. R. Brouwer),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [vestigingsplaats], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op haar bezwaar tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 (de naheffingsaanslag).

Na vereenvoudigde behandeling heeft de rechtbank het beroep bij uitspraak van 7 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen die uitspraak verzet gedaan en bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard, waarmee de behandeling van de zaak werd voortgezet in de stand waarin die zich op dat moment bevond.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon C] en [persoon D].

Overwegingen

Feiten

1. Verweerder heeft aan eiseres op 24 december 2013 de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag is groot € 713.413 en bij het opleggen van de naheffingsaanslag is bij beschikking € 94.852 heffingsrente in rekening gebracht.

2. Op 30 december 2013 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. Dit bezwaar heeft zij op 4 februari 2014 gemotiveerd.

3. Met dagtekening 17 februari 2014 heeft verweerder aan eiseres een vragenbrief gezonden die eiseres op 8 mei 2014 heeft beantwoord. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 8 juli 2014 opnieuw een vragenbrief aan eiseres gezonden.

4. Op 9 juni 2015 heeft eiseres de brief van 8 juli 2014 beantwoord en verweerder tevens in gebreke gesteld omdat nog geen uitspraak op bezwaar was gedaan. In de ingebrekestelling heeft eiseres verweerder een termijn gegeven van twee weken om alsnog op het bezwaar te beslissen.

5. Bij brief van 6 juli 2015 heeft verweerder laten weten dat hij niet kon voldoen aan de door eiseres gestelde termijn en dat aan de daaruit voortvloeiende verplichting tot het betalen van een dwangsom zou worden voldaan.

6. Bij brief van 16 juli 2015 heeft verweerder nadere vragen gesteld aan eiseres en bij besluit van 13 augustus 2015 heeft verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.260 toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.

7. Tot op heden heeft verweerder geen uitspraak op bezwaar gedaan.

Geschil 8. In geschil is of verweerder van het doen van uitspraak op bezwaar in verzuim is en zo ja, of verweerder gegronde redenen heeft het doen van uitspraak op bezwaar verder uit te stellen.

9. Eiseres stelt dat verweerder de beslistermijn ruim heeft overschreden en dat daarvoor geen goede redenen bestaan. Verweerder misbruikt de bezwaarfase voor het doen van onderzoek dat hij voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag had moeten doen.

Eiseres heeft alle relevante informatie verstrekt, zodat verweerder uitspraak op bezwaar kan doen.

9. Verweerder erkent dat hij niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, maar stelt dat daarvoor gegronde redenen zijn. Eiseres heeft bijna een jaar gewacht met de beantwoording van de brief van 8 juli 2014 en die beantwoording was onvolledig en leidde tot nieuwe vragen. De ingebrekestelling is volgens verweerder uitsluitend bedoeld om verweerder tegen te werken bij het nemen van een zorgvuldige beslissing. De naheffingsaanslag is voor wat betreft 2008 opgelegd ter behoud van rechten, er was onvoldoende tijd om daaraan voorafgaand uitgebreid onderzoek te doen.

Beoordeling van het geschil

10. Vast staat dat verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift heeft beslist, dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld en dat het beroep is ingediend nadat ten minste twee weken waren verstreken na de ingebrekestelling. Dat eiseres meer dan een jaar na afloop van de termijn waarbinnen uitspraak op bezwaar gedaan had moeten worden, heeft gewacht met de ingebrekestelling, is op zichzelf geen reden om het beroep op grond van artikel 6:12, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk te verklaren. Eiseres meende immers pas aanleiding te hebben tot de ingebrekestelling op het moment dat zij met haar brief van 9 juni 2015 de vragenbrief van 8 juli 2014 had beantwoord. Nu eiseres meende met haar brief van 9 juni 2015 voldoende informatie te hebben verstrekt, wat daar overigens van zij, was eiseres niet gehouden een nader onderzoek van verweerder af te wachten alvorens verweerder in gebreke te stellen.

11. Gezien het voorgaande is verweerder van het doen van uitspraak op bezwaar in verzuim en dient het beroep gegrond te worden verklaard. In hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd zijn geen feiten en omstandigheden te vinden die aanleiding zouden kunnen geven het doen van uitspraak op bezwaar nog langer uit te stellen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat hij zonder nadere informatieverstrekking geen zorgvuldige beslissing op bezwaar kan nemen. Hij kan immers op grond van de hem wel beschikbare informatie een gemotiveerde beslissing nemen. De rechtbank zal verweerder daarom gelasten binnen twee weken na verzending van deze uitspraak van de rechtbank, uitspraak op bezwaar te doen en bepalen dat verweerder voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden een dwangsom zal verbeuren van € 1.000.

Proceskosten

5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 248 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank acht het gewicht van de zaak zeer licht omdat deze uitsluitend ziet op de vraag of tijdig op het bezwaar is beslist.

Beslissing

Rechtsmiddel