Rechtbank Den Haag, 08-04-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4393, 15_7509 SCHENK
Rechtbank Den Haag, 08-04-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4393, 15_7509 SCHENK
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 8 april 2016
- Datum publicatie
- 26 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:4393
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2017:1521, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15_7509 SCHENK
- Relevante informatie
- Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 33a
Inhoudsindicatie
Artikel 33a Successiewet 1956. Beroep op tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling faalt. Tijdelijke vrijstelling ad € 100.000 slechts in één kalenderjaar toepasbaar. Spreiding over opvolgende jaren conform wettekst en wetsgeschiedenis niet mogelijk.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/7509
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een aanslag schenkbelasting (de aanslag) opgelegd wegens een verkrijging in 2014.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2015 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon A] en [persoon B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon C] en [persoon D].
Overwegingen
Feiten
1. Op 12 november 2013 schenkt de vader van eiseres een bedrag van € 70.000 aan eiseres. Eiseres doet aangifte schenkbelasting van deze schenking. Daarbij slaagt haar beroep op de tijdelijk tot een bedrag van in totaal € 100.000 verruimde schenkvrijstelling van artikel 33a van de Successiewet 1956 (de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling).
2. Op 12 november 2014 schenkt de vader van eiseres een bedrag van € 30.000 aan eiseres. Eiseres doet in de aangifte van deze schenking wederom een beroep op de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling. Toepassing van die schenkvrijstelling wordt dan geweigerd.
3. De aanslag is opgelegd naar een belaste verkrijging van € 24.771 (€ 30.000 -/- vrijstelling van € 5.229) en een te betalen bedrag van € 2.477 (€ 24.771 * 10%).
Geschil
4. In geschil is of de tijdelijke verruimde schenkvrijstelling terecht is geweigerd.
Beoordeling van het geschil
5. In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 september 2013, nr. BLKB2013/1699M, is het volgende opgenomen:
‘3. Goedkeuring voor verruiming vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning
Goedkeuring
Ik keur vooruitlopend op wetgeving onder voorwaarden goed dat het door artikel 33, aanhef en onderdelen °5, °6 of °7, van de Successiewet, van schenkbelasting vrijgesteld bedrag wordt verhoogd tot een bedrag van € 100.000. De goedkeuring geldt ook voor de schenking voor de aflossing van de restschuld vervreemde woning.
Voorwaarden
De goedkeuring geldt onder de volgende voorwaarden:
- De schenking betreft een schenking voor de eigen woning in de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013.
(…)’
6. In het op 19 september 2013 gepubliceerde Wetsvoorstel inzake het Belastingplan 2014 (TK 2013/14, 33752, nr.2, blz. 15) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
‘Artikel XIV
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
(…)
Na artikel 33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor één kalenderjaar worden het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdelen 5° of 6°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag en het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdeel 7°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden verhoogd tot een bedrag van € 100.000 indien:
a. het een schenking betreft van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van een bedrag dat is geschonken ter verwerving van een zodanige eigen woning (…), en
b. op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan.
Indien de woning of het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, is verkregen van de ouders, wordt het ingevolge de eerste volzin van schenkbelasting vrijgestelde bedrag verminderd met de bedragen waarvoor de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en 6°, op enig moment door het kind is toegepast.
2. De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en 6°, vindt geen toepassing indien door het kind in een eerder jaar reeds de verhoogde vrijstelling van het eerste lid is toegepast op een verkrijging van de ouders.’
7. In de op 19 september 2013 gepubliceerde Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel (TK 2013/14, 33752, nr. 3, blz. 48) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
‘Artikel XIV, onderdeel C (artikel 33a van de Successiewet 1956)
(…)
De vrijstellingen voor schenkingen door ouders aan kinderen en die voor zogenaamde overige verkrijgers worden ingevolge het voorgestelde artikel 33a, eerste lid van de SW 1956 eenmalig verhoogd tot € 100.000.’
8. In de Nota naar aanleiding van het Verslag (TK 2013/14, 33752, nr. 11, blz. 68 en 97; ontvangen 21 oktober 2013), is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
‘3.11. Verruimen vrijstelling schenkbelasting
(…)
In de aanhef van het voorgestelde artikel 33a, eerste lid, van de SW 1956 staat “Voor één kalenderjaar”. De NOB vraagt zich af of dat betekent dat zowel in 2013 als in 2014 een bedrag van
€ 100.000 kan worden geschonken, bijvoorbeeld door opa aan zijn kleinkind. “Voor één kalenderjaar” betekent dat slechts eenmaal gebruik kan worden gemaakt van de verruimde schenkvrijstelling van artikel 33a van de SW 1956.’
9. Artikel 33a van de Successiewet 1956 luidt in 2014 als volgt:
‘1. Voor één kalenderjaar worden het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdelen 5° of 6°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag en het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdeel 7°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden verhoogd tot een bedrag van € 100.000 indien:
a. het een schenking betreft van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van een bedrag dat is geschonken ter verwerving van een zodanige eigen woning, voor de kosten van verbetering of onderhoud van die woning (…), en
b. op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan. Indien de woning of het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, is verkregen van de ouders, wordt het ingevolge de eerste volzin van schenkbelasting vrijgestelde bedrag verminderd met de bedragen waarvoor de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en 6°, op enig moment door het kind is toegepast.
2. De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en 6°, vindt geen toepassing indien door het kind in een eerder jaar reeds de verhoogde vrijstelling van het eerste lid is toegepast op een verkrijging van de ouders.’
10. Op grond van het bovenstaande kan de rechtbank het standpunt van eiseres dat zij zowel voor de schenking in 2013 als voor de schenking in 2014 een beroep kon doen op de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling van artikel 33a van de Successiewet 1956 niet volgen. Een dergelijke uitleg vindt noch steun in de wettekst noch in de wetgeschiedenis van het Belastingplan 2014. Daarbij was de kalendereis, zo stelt de rechtbank vast, reeds opgenomen in het wetsvoorstel van 19 september 2013 en had eiseres voorafgaande aan de schenking in november 2013 hiervan kennis kunnen nemen. Eiseres had naar het oordeel van de rechtbank dan ook kunnen weten dat zij, door te kiezen voor toepassing van de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling ten behoeve van de schenking in november 2013, de mogelijkheid om in 2014 voor deze vrijstelling te opteren uitsloot. Hierbij merkt de rechtbank op dat het hieraan voorafgaande besluit van de staatssecretaris een goedkeurend karakter droeg, waaruit duidelijk volgde dat dit slechts gold voor de tijd van drie maanden.
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij benadeeld is ten opzichte van een belastingplichtige die in 2013 een beroep doet op de vrijstelling van artikel 33 van de Successiewet 1956 en vervolgens in 2014 op de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling. De rechtbank onderkent dat verkrijgingen in 2013 en 2014 langs die weg had kunnen worden gesaldeerd en dat een dergelijke saldering bij inroeping van de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling in 2013 niet mogelijk is. Toch kan ook deze beroepsgrond niet slagen.
Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om toepassing van de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling slechts in één kalenderjaar toe te staan. Dat geldt zowel voor een belastingplichtige die in een eerder jaar reeds gebruik gemaakt heeft van de vrijstelling van voormeld artikel 33 als voor een belastingplichtige die dat niet heeft gedaan. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de mogelijkheid tot saldering van een schenking die eerder op grond van artikel 33 is vrijgesteld, wordt geboden om een ieder de kans te geven om in totaal een bedrag van € 100.000 vrijgesteld te ontvangen. Ook eiseres heeft over deze mogelijkheid beschikt, zij het dat eiseres die niet heeft benut. Daar komt bij dat het eiseres had vrijgestaan om in 2013 een beroep te doen op de vrijstelling van artikel 33 en in 2014 op de vrijstelling van artikel 33a. Eiseres had alsdan in 2013 echter niet € 70.000 vrijgesteld kunnen verkrijgen, maar slechts het in artikel 33 onder °5 genoemde bedrag van € 51.407.
12. Eiseres betoogt voorts nog aan de toelichting op de website van de Belastingdienst, het rekenhulpprogramma van de Belastingdienst en de tekst van de brochure “Toelichting 2014 Aangifte Schenkbelasting”, het vertrouwen te hebben ontleend dat de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling mede ingeroepen zou kunnen worden met betrekking tot de schenking in 2014. Verder is eiseres van mening dat uit de door haar ingewonnen informatie niet volgt dat de schenkingen in hetzelfde kalenderjaar hadden moeten plaatsvinden.
13. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres zich niet bewust was van de kalendereis aangezien dit vereiste niet volgt uit de door haar genoemde toelichting op de website en het rekenhulpprogramma van de Belastingdienst. Dat is echter onvoldoende om haar beroep op het vertrouwensbeginsel te doen slagen. Dergelijke inlichtingen kunnen namelijk niet leiden tot een rechtens te beschermen vertrouwen, tenzij de belastingplichtige afgaande op die inlichtingen een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen alsnog de verschuldigde belasting moet betalen, maar bovendien schade lijdt (vgl. HR 9 maart 1988, nr. 24199, ECLI:NL:HR:1988:ZC3780). Van die schade is in het onderhavige geval niet gebleken. Daarom faalt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.