Rechtbank Den Haag, 20-05-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5723, AWB - 15 _ 9537
Rechtbank Den Haag, 20-05-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5723, AWB - 15 _ 9537
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 mei 2016
- Datum publicatie
- 9 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:5723
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 9537
Inhoudsindicatie
Eiser maakt niet aannemelijk dat sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van bestelauto's als bedoeld in artikel 31, lid 1, onderdeel d, van de Wet LB.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 15/9537, SGR 15/9539 t/m SGR 15/9541
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 14 april 2015 aan eiseres de volgende naheffingsaanslagen loonheffingen en vergrijpboetes opgelegd:
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 17.682, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 762;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 ten bedrage van € 15.792, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 3.948;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 ten bedrage van € 45.394, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 11.348;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 ten bedrage van € 21.983, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 5.495.
Bij alle naheffingsaanslagen is heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag over het tijdvak
1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente alsmede alle vergrijpboetes verminderd en de overige naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016.
Namens eiseres is [persoon A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en [persoon B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon C] en [persoon D].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteert een uitzendbureau in de industriële reiniging, schoonmaak en scheepsbouw.
2. Eiseres heeft in de onderhavige tijdvakken een aantal auto’s (bestel- en personenauto’s) aan haar werknemers ter beschikking gesteld.
3. Eiseres heeft in haar loonaangiften voor een viertal bestelauto’s (Seat Inca, Renault Traffic, Renault Megane Grand Tour en Citroën Jumpy) de regeling omtrent doorlopend afwisselend gebruik bestelauto’s als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet) toegepast. Voorts heeft eiseres in haar loonaangiften met betrekking tot een tweetal personenauto’s (Volkswagen Transporter Kombi en Mercedez Benz Vito) geen bijtelling voor het privégebruik auto aangegeven. Ter zake van voormelde auto’s zijn door eiseres onvolledige rittenregistraties bijgehouden.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek de onderhavige naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd. Verweerder heeft daarbij onder meer ten aanzien van voormelde bestel- en personenauto’s een bijtelling privégebruik auto in aanmerking genomen en hiervoor vergrijpboetes van 25% opgelegd. De vergrijpboetes hebben na de uitspraken op bezwaar uitsluitend nog betrekking op de bijtelling privégebruik auto voor de twee personenauto’s.
Geschil 5. In geschil is of:
- ten aanzien van de bestelauto’s sprake is van doorlopend afwisselend gebruik als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Wet;
- de vergrijpboetes ter zake van de personenauto’s terecht zijn opgelegd;
- eiseres voor een (integrale) kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase in aanmerking komt.
Beoordeling van het geschil
6. Op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Wet wordt van de inhoudingsplichtige € 300 per jaar loonbelasting geheven per bestelauto indien deze in verband met de aard van het werk doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen aan wie de bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld.
7. Eiseres, op wie de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto’s. Eiseres heeft de door haar weergegeven gang van zaken niet nader met bewijsstukken onderbouwd. Ook de rittenregistraties wijzen niet op doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto’s.
8. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt. Van enige gedraging of uitlating van verweerder, waaraan eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen zou hebben kunnen ontlenen dat zij in de onderhavige tijdvakken de regeling van artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Wet mocht toepassen, is niet gebleken. Bovendien gaat de verwijzing van eiseres naar een controlerapport van verweerder betreffende een ander uitzendbureau - nog los van de inhoud van dat rapport - hier niet op, aangezien voor strijd met het vertrouwensbeginsel slechts de omstandigheden van belang zijn die zich voordoen in de verhouding tussen verweerder en de desbetreffende inhoudingsplichtige.
9. Ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel - onder verwijzing naar het onder 8 vermelde rapport betreffende een ander uitzendbureau - faalt. Zo al sprake is van gelijke gevallen, is van een meerderheid van de met het geval van eiseres vergelijkbare gevallen waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven geen sprake. Eén geval vormt immers geen meerderheid.
10. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder ter zake van de bestelauto’s terecht de bijtelling privégebruik auto’s toegepast.
11. Voor wat betreft de vergrijpboetes acht de rechtbank van belang dat uit de gedingstukken valt op te maken dat eiseres geen controle heeft uitgeoefend op het naleven van het verbod op privégebruik van de personenauto’s alsmede op de door de werknemers voor de personenauto’s ingevulde rittenregistraties, terwijl op eiseres de bewijslast rust dat terecht geen bijtelling wegens privégebruik heeft plaatsgevonden. Door dit na te laten, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat zij te weinig belasting heeft betaald. Dat de auto’s, naar eiseres heeft gesteld, door de resten van stookolie erg vuil zijn en daarom niet voor privégebruik geschikt zijn, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. De rechtbank acht, in aanmerking nemende de ernst van de beboetbare feiten en de omstandigheden van het geval, vergrijpboetes van 25% passend en geboden.
Proceskosten
12. Eiseres heeft in haar brief van 16 november 2015, ingekomen bij verweerder op dezelfde datum, om een (integrale) kostenvergoeding voor de bezwaarfase verzocht. Nu uit de gedingstukken valt op te maken dat, zo ook verweerder heeft gesteld, de verminderingsbeschikkingen van 25 november 2015, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing, als uitspraken op bezwaar dienen te worden aangemerkt, is van een te laat verzoek, zoals verweerder heeft betoogd, geen sprake. De omstandigheid dat de uitspraken op bezwaar reeds in de brief van verweerder van 13 november 2015 zijn gemotiveerd, maakt dit niet anders. Deze motivering kan voor wat betreft het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, anders dan verweerder betoogd, niet als een uitspraak op bezwaar worden aangemerkt, aangezien uit het systeem van de wet volgt dat verweerder slechts één keer en niet twee keer uitspraak op hetzelfde bezwaar kan doen.
13. Nu sprake is van een tijdig verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase en tussen partijen niet in geschil is dat eiseres in dat geval voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase in aanmerking komt, houdt de rechtbank het er voor dat verweerder met de uitspraken op bezwaar van 25 november 2015 het verzoek van eiseres om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase ten onrechte impliciet heeft afgewezen. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.226
(€ 738 voor de bezwaarfase en € 1.488 voor de beroepsfase: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, wegingsfactor 1 en factor 1,5 wegens samenhang). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit, die afwijking van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, zijn niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen, voor zover deze betrekking hebben op het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, gegrond;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de kostenvergoeding voor de bezwaarfase;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.226;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. M.C.J.A. Huijgens en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.