Rechtbank Den Haag, 12-04-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6098, AWB - 16 _ 870
Rechtbank Den Haag, 12-04-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6098, AWB - 16 _ 870
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 april 2016
- Datum publicatie
- 6 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:6098
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 870
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/870
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan de erven [persoon A] een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 opgelegd. Eiseres (de dochter van erflater) heeft bezwaar gemaakt tegen die aanslag. Bij brief van 22 januari 2016 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat naar aanleiding van een telefoongesprek met haar echtgenoot het bezwaar is ingetrokken. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Bij brief van 10 maart 2016 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat het bezwaar is ingetrokken en dat hij om die reden het beroep niet-ontvankelijk acht. Hij verwijst daartoe naar zijn brief van 22 januari 2016.
3. In haar brief van 14 maart 2016 voert eiseres aan dat haar man tijdens voormeld telefonisch onderhoud heeft geaccepteerd dat bezwaar maken geen zin had, maar dat zij en haar man niet ervaren zijn op het belastinggebied en dat zij overrompeld werden door verweerder. Zij is nog steeds van mening dat verweerder de definitieve aanslag moet intrekken.
4. Op grond van artikel 6:21, eerste lid, van de Awb, kan een bezwaar schriftelijk worden ingetrokken. Ingevolge artikel 6:21, tweede lid, van de Awb, kan de intrekking tijdens het horen ook mondeling geschieden. De bevoegdheid tot intrekking van een bezwaar ligt uitsluitend bij de indiener daarvan. Het telefonisch onderhoud tussen verweerder en de echtgenoot van eiseres kan niet worden aangemerkt als horen, de intrekking diende derhalve schriftelijk te geschieden. Van een schriftelijke intrekking is de rechtbank echter niet gebleken. Zo het telefoongesprek zou kunnen worden aangemerkt als een hoorgesprek, was de echtgenoot niet bevoegd namens eiseres het bezwaar in te trekken. Gesteld noch gebleken is dat eiseres haar echtgenoot heeft gemachtigd om namens haar op te treden in de bezwaarprocedure. Gelet op het voorgaande is derhalve geen sprake van een rechtsgeldige intrekking van het bezwaar.
5. De rechtbank merkt de brief van verweerder van 22 januari 2016 aan als een schriftelijke weigering als bedoeld in artikel 6:2, onder a, van de Awb waartegen beroep kan worden ingesteld. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep tegen die schriftelijke weigering kennelijk gegrond. Dat betekent dat verweerder alsnog een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiseres.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat geen kosten zijn gesteld of gebleken die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van G.F. van Verseveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.