Rechtbank Den Haag, 11-09-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10443, 17_1434 IBPVV
Rechtbank Den Haag, 11-09-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10443, 17_1434 IBPVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 11 september 2017
- Datum publicatie
- 15 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:10443
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:1390, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17_1434 IBPVV
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft in 2013 giften gedaan aan tot een internationale beweging behorende instellingen in het binnenland en instellingen in het buitenland. De instellingen in het binnenland zijn aangemerkt als ANBI en de instellingen in het buitenland niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 de giften aan de instellingen in het buitenland terecht buiten aanmerking gelaten. Eiseres voldoet immers niet aan de voorwaarden die de wet stelt aan aftrekbaarheid van giften in de zin van artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dat de instellingen in het buitenland niet materieel verschilden van de instellingen in het buitenland kan niet tot een ander oordeel leiden. Het stond de instellingen in het buitenland vrij om, net als de instellingen in het binnenland, een ANBI-verzoek te doen. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/1434
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.057. Daarbij is bij beschikking € 51 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2017.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is in september 2011 toegetreden tot de beweging [beweging] ([beweging]).
2. In 2013 heeft eiseres aan [beweging]-instellingen in [plaats] en [plaats] (de binnenlandse instellingen) giften gedaan ten bedrage van in totaal € 1.550. Daarnaast heeft eiseres aan diverse [beweging]-instellingen in het buitenland (de instellingen in het buitenland), waaronder een instelling in België, giften gedaan ten bedrage van in totaal € 6.510.
3. De binnenlandse instellingen zijn aangemerkt als Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI). De instellingen in het buitenland zijn in het onderhavige jaar niet aangemerkt als ANBI en vormen ook geen steunstichtingen SBBI. Vanaf 2016 is de instelling in België wel aangewezen als ANBI.
4. In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 heeft eiseres bij het bepalen van haar persoonsgebonden aftrek zowel de giften aan de binnenlandse instellingen als de giften aan de instellingen in het buitenland in aanmerking genomen.
5. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 enkel de giften aan de binnenlandse instellingen in aanmerking genomen. De giften aan de instellingen in het buitenland heeft verweerder niet als aftrekbare giften geaccepteerd.
Geschil
6. In geschil is of verweerder bij het opleggen van de aanslag terecht de giften aan de instellingen in het buitenland buiten aanmerking heeft gelaten. Het beroep dat eiseres heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel heeft zij ter zitting ingetrokken.
7. Eiseres stelt dat de giften aan de instellingen in het buitenland ten onrechte niet in aftrek zijn toegelaten. Deze instellingen waren weliswaar formeel niet aangemerkt als ANBI, maar materieel zijn het dezelfde instellingen met dezelfde regels en dezelfde centrale aansturing als de binnenlandse instellingen. Eiseres heeft verzocht om de aftrek uit coulance toch toe te staan.
8. Verweerder stelt dat de giften aan de instellingen in het buitenland terecht niet in aftrek zijn toegelaten aangezien deze instellingen niet als ANBI waren aangewezen.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 6.32, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Onder giften wordt conform artikel 6.33, onderdeel a, van de Wet IB 2001 verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Andere giften zijn ingevolge artikel 6.35 van de Wet IB 2001 de giften aan instellingen of aan steunstichtingen SBBI. Onder instellingen wordt ingevolge artikel 6.33, onderdeel b, van de Wet IB 2001 verstaan: ANBI.
10. Op grond van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient een ANBI door de inspecteur (in voorkomende gevallen door de minister van financiën) als zodanig zijn aangemerkt. Daartoe dient betreffende instelling een verzoek (het ANBI-verzoek) te doen waarop wordt beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking (de ANBI-beschikking).
11. De rechtbank stelt vast dat de giften die eiseres gedaan heeft aan de instellingen in het buitenland niet voldoen aan de voorwaarden die de wet stelt aan de aftrekbaarheid van giften in de zin van artikel 6.32, eerste lid, van de Wet IB 2001. De giften zijn namelijk niet gedaan aan instellingen die zijn aangemerkt als ANBI of aan steunstichtingen SBBI. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de giften aan de instellingen in het buitenland dan ook terecht niet in aanmerking genomen. Dat de instelling in België vanaf 2016 als ANBI is aangemerkt kan niet tot een ander oordeel leiden nu de giften die verweerder niet in aftrek heeft toegelaten, zijn gedaan in het jaar 2013.
12. Met betrekking tot het verzoek van eiseres om coulance merkt de rechtbank op dat zij niet bevoegd is om op die grond af te wijken van de wet. De rechter moet ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen recht spreken volgens de wet en mag de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen niet beoordelen behoudens voor zover die bepalingen in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Dergelijke strijd is gesteld nog gebleken. Voorts is de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule voorbehouden aan de Minister van Financiën.
13. De door eiseres gestelde omstandigheid dat de instellingen in het buitenland niet materieel verschillen van de binnenlandse instellingen doet aan het voorgaande niet af. Het stond de instellingen in het buitenland vrij om, net als de binnenlandse instellingen, een ANBI-verzoek te doen. Dat dit niet is gebeurd kan verweerder niet worden tegengeworpen.
14. Eiseres heeft nog aangevoerd dat instellingen in het buitenland niet snel geneigd zijn een ANBI-verzoek te doen, omdat giften vanuit Nederland naar deze instellingen niet vaak voor komen. Voor zover eiseres met deze constatering bedoeld heeft te stellen dat ongelijke gevallen ten onrechte gelijk worden behandeld overweegt de rechtbank als volgt. Op fiscaal gebied komt aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te behandelen. Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij de keuze van de wetgever evident van redelijke grond ontbloot is (vgl. HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1206).
15. Ten aanzien van het ANBI-verzoek en de daaropvolgende ANBI-beschikking is in de wetgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 306, nr. 16, blz. 8-9) het volgen opgenomen:
‘De wijziging van artikel 6.33 Wet IB 2001 komt erop neer dat naast giften aan in Nederland gevestigde algemeen nut beogende instellingen ook giften aan een in een lidstaat van de Europese Unie en bij ministeriële regeling aangewezen andere Mogendheden gevestigde instellingen voor de giftenaftrek in aanmerking kunnen komen. Hierdoor wordt invulling gegeven aan de wens iedere gift aan een algemeen nut beogende instelling gelijk te behandelen, ongeacht de vestigingsplaats van de instelling. De voorgestelde vormgeving van artikel 6.33, die uitgaat van een aanwijzing bij voor bezwaar vatbare beschikking, heeft tot gevolg dat de handhaafbaarheid van de controle op buitenlandse instellingen zo goed mogelijk wordt gewaarborgd.’
Voor deze systematiek is derhalve gekozen om de regeling uitvoerbaar te houden zonder dat onderscheid gemaakt wordt op basis van het land van vestiging van een instelling. Deze keuze is naar het oordeel van de rechtbank niet van redelijke grond ontbloot.
16. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 niet naar een te hoog bedrag opgelegd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2017.