Rechtbank Den Haag, 19-09-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11495, SGR - 15 _ 7888, SGR-16_8785, SGR-16_8786
Rechtbank Den Haag, 19-09-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11495, SGR - 15 _ 7888, SGR-16_8785, SGR-16_8786
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 september 2017
- Datum publicatie
- 27 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:11495
- Zaaknummer
- SGR - 15 _ 7888, SGR-16_8785, SGR-16_8786
Inhoudsindicatie
Geen omkering bewijslast bij aanslag IB/PVV 2011. Verweerder heeft relevante stukken niet overgelegd, zodat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte. Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2012 wel omkering bewijslast omdat niet de vereiste aangifte is gedaan. Eiser heeft niet aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is, zodat de aanslag in stand blijft.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 15/7888, SGR 16/8785 en SGR 16/8786
en
Procesverloop
Inkomstenbelasting 2011
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.327 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.803. Tevens is bij beschikking € 643 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Inkomstenbelasting 2012
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning onderscheidenlijk bijdrage-inkomen van € 25.382 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.103. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft verweerder een verzuimboete opgelegd van € 226 alsmede inzake de aanslag IB/PVV € 1.471 en inzake de aanslag Zvw € 130 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het op de aanslag IB/PVV te betalen bedrag verminderd met € 5.311 aan ingehouden loonheffing en met € 654 aan minder verschuldigde belastingrente. De beschikking belastingrente is verminderd tot € 817 en de opgelegde verzuimboete is gehandhaafd. Bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar is het bezwaar tegen de aanslag Zvw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de 3 uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Bij fax van 29 november 2015 heeft eiser verzocht zaaknummer SGR 15/7888 inzake IB/PVV 2011 te verwijzen naar een andere rechtbank. Bij brief van 6 januari 2016 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Bij brief van 12 juni 2017 heeft eiser verzocht zijn zaken te verwijzen naar een andere rechtbank.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 13 juni 2017. Eiser is door de griffier bij aangetekend verstuurde brieven van 16 mei 2017, verzonden naar het door eiser opgegeven adres [adres] [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 17 mei 2017 op genoemd adres is uitgereikt en uit de brief van eiser van 12 juni 2017 blijkt dat eiser tenminste de week ervoor duidelijk was dat op die dag de zitting gepland stond, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is in de onderhavige jaren werkzaam geweest bij [B.V. X]. Uit de door verweerder overgelegde loongegevens blijkt dat eiser in 2011 € 25.327 en in 2012 € 25.382 aan loon heeft ontvangen, waarop een bedrag van respectievelijk € 5.386 en € 5.311 aan loonheffing is ingehouden.
2. Tot de gedingstukken behoren berichten uit het zogeheten Renseignementen Informatie Systeem (RIS) waaruit blijkt dat eiser in de onderhavige jaren eigenaar is van de woningen [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [plaats]. De WOZ-waarden van die woningen zijn: 2011 2012
[adres 1] € 107.000 € 107.000
[adres 2] € 135.000 € 134.000
[adres 3] € 97.000 € 92.000
3. Blijkens een overzicht opgaaf bancaire instellingen beschikte eiser over meerdere bankrekeningen bij de ABN AMRO, SNS-bank en ING-bank. Het saldo van deze rekeningen bedroeg op 31 december 2010 tezamen € 8.322 en op 31 december 2011 € 12.162. In 2012 zijn deze saldi gestegen met € 1.249.
4. Uit door verweerder overgelegde berichten uit het RIS blijkt dat eiser in de onderhavige jaren twee effectenrekeningen op zijn naam heeft staan. Het saldo van deze rekeningen bedroeg op 31 december 2010 tezamen € 528.427 en op 31 december 2011 € 361.559. In 2012 zijn deze saldi gestegen met € 33.748.
5. Bij brief van 29 maart 2012 heeft eiser vanwege de inbeslagname van zijn administratie verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2011. Bij brief van 3 januari 2012 (lees 2013) heeft eiser te kennen gegeven dat zijn administratie nog niet aan hem is geretourneerd en hij daarom om nader uitstel tot 31 december 2013 verzoekt. Verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd. Gesteld noch gebleken is dat eiser een aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 heeft ingediend.
6. Op 7 maart 2013 heeft eiser verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012. Bij brief van 3 april 2013 is aan eiser meegedeeld dat bij de Belastingdienst geen verplichting tot het doen van aangifte voor 2012 bekend is. Op
5 februari 2015 is eiser vervolgens uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2012. Bij brief van 20 februari 2015 is aan eiser meegedeeld dat uitstel is verleend tot 1 september 2015. Met dagtekening 29 september 2015 is aan hem een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd en met dagtekening 28 oktober 2015 is een aanmaning verzonden. Eiser heeft, ook na de aanmaning, geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend.
7. Verweerder heeft met dagtekening 10 december 2014 ambtshalve de aanslag IB/PVV 2011 opgelegd.
8. Met dagtekening 17 februari 2016 heeft verweerder eveneens de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 ambtshalve opgelegd.
Geschil 9. In geschil is of de aanslagen IB/PVV 2011, IB/PVV 2012 en Zvw 2012, de beschikkingen heffings- onderscheidenlijk belastingrente en de verzuimboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
10. Eiser stelt dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld en dat geen sprake is van een redelijke schatting.
11. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan, er aldus sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast en hij een redelijke schatting heeft gemaakt. De verzuimboete is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
12. Eiser heeft de rechtbank bij brief van 12 juni 2017 nogmaals verzocht zijn zaken te verwijzen naar een andere rechtbank. Hij heeft hierbij de verwijzingsbeslissing van deze rechtbank van 3 maart 2015 bijgevoegd. In die beslissing is een zaak van eiser naar de rechtbank Noord-Holland verwezen. De rechtbank wijst het herhaalde verzoek van eiser, zoals zij dit al eerder op 6 januari 2016 heeft gedaan, af, omdat de reden voor de verwijzing in 2015 niet meer bestaat.
13. Eiser heeft volgens de door verweerder overgelegde stukken bezwaar gemaakt tegen de aanslag Zvw 2011 (nummer [cijferreeks]) en komt ook in zijn beroepschrift op tegen die aanslag. Een uitspraak op bezwaar is door eiser niet overgelegd en ter zitting heeft verweerder verklaard dat met betrekking tot deze aanslag (nog) geen uitspraak op bezwaar is gedaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat (nog) geen uitspraak op bezwaar is gedaan, zodat het beroep van eiser in zoverre prematuur is. Nu niet gebleken is dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht, zal het beroep met betrekking tot de aanslag Zvw 2011 in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
14. De rechtbank stelt voorts vast dat, rekening houdend met het aan eiser verleende uitstel, de aanslagen IB/PVV 2012 en Zvw 2012 tijdig aan hem zijn opgelegd.
15. Verweerder heeft gesteld dat eiser voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), met als gevolg dat de rechtbank de beroepen ongegrond dient te verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast). Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken.
IB/PVV 2011
16. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat eiser is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV. Nu deze relevante stukken niet door verweerder zijn overgelegd, acht de rechtbank dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Aldus kan geen sprake zijn van omkering van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Gelet hierop dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken dat de aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd nu hij de belastbare inkomens heeft vastgesteld op basis van de, overigens niet door eiser betwiste, loongegevens, de renseignementen en de door verweerder ontvangen gegevens over eisers banktegoeden en effectenportefeuille als vermeld onder 1 tot en met 4. Eisers stelling dat de aanslag te hoog is vastgesteld, is niet met meer onderbouwd dan dat zij berust op willekeur. Hiervan is met verwijzing naar het voorafgaande geen sprake. Uit het feit dat het saldo van de effectenrekeningen van eiser op 31 december 2010 (peildatum) tezamen € 528.427 bedroeg en verweerder bij de berekening van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen een bedrag van € 274.538 in aanmerking heeft genomen, volgt dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen te laag is vastgesteld. Dat bij de berekening van de verschuldigde belasting een bedrag van € 567 aan ingehouden dividendbelasting niet in aanmerking is genomen, leidt, gelet op het door verweerder ter zitting gedane beroep op interne compensatie, niet tot de conclusie dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
IB/PVV 2012
17. Anders dan voor 2011 staat dat voor 2012 vast dat eiser geen aangifte IB/PVV heeft gedaan, ondanks dat hij hiertoe was uitgenodigd en een herinnering en een aanmaning heeft ontvangen. Dit betekent dat eiser over 2012 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Als gevolg hiervan dient op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr de bewijslast omgekeerd en verzwaard te worden. Het ligt op de weg van eiser om te doen blijken dat en in hoeverre de bij uitspraak op bezwaar verminderde aanslag onjuist is. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft hij niet aan deze bewijslast voldaan. De enkele stelling dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat een redelijke schatting ontbreekt, is onvoldoende. Eiser heeft hiermee niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
18. Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om aannemelijk te maken dat de aanslag berust op een redelijke schatting. De belastbare inkomens zijn door verweerder gebaseerd op de loongegevens, de renseignementen en de door verweerder ontvangen gegevens over eisers banktegoeden en effectenportefeuille als vermeld onder 1 tot en met 4. Eiser heeft de juistheid daarvan niet bestreden. De aanslag berust op een redelijke schatting.
Zvw 2012
19. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van de aanslag Zvw 2012 het loon van eiser abusievelijk als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt, zodat onderhavige aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Gelet hierop wordt de aanslag en de hierbij vastgestelde beschikking belastingrente vernietigd en is het beroep hiertegen gegrond.
Heffings-/belastingrente
20. Tegen de bij de aanslagen IB/PVV 2011 en IB/PVV 2012 opgelegde beschikkingen heffings- onderscheidenlijk belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de rente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel. De beroepen, voor zover gericht tegen die beschikkingen, zijn dan ook ongegrond.
Verzuimboete
21. Nu eiser de vereiste aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met artikel 67a van de Awr in samenhang met het bepaalde in paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, de verzuimboete terecht aan eiser is opgelegd. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging van de boete wegens wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit. De rechtbank acht de verzuimboete passend en geboden. Het beroep, voor zover gericht tegen de verzuimboete, is ongegrond.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep tegen aanslag Zvw 2011 niet-ontvankelijk;
- -
-
verklaart de beroepen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2011 en IB/PVV 2012 alsmede tegen de hierbij vastgestelde verzuimboete en beschikkingen heffings- dan wel belastingrente ongegrond;
- -
-
verklaart het beroep tegen de aanslag Zvw 2012 alsmede tegen de hierbij gegeven
beschikking belastingrente gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag Zvw 2012;
- -
-
vernietigt de aanslag Zvw 2012 en de hierbij gegeven beschikking belastingrente;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, voorzitter, mr. M.A. Dirks en mr. T. van Rij, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2017.