Home

Rechtbank Den Haag, 26-10-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:12650, AWB - 17 _ 3267

Rechtbank Den Haag, 26-10-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:12650, AWB - 17 _ 3267

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 oktober 2017
Datum publicatie
5 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:12650
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3267

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2013. In geschil is of het verhoogde gedeelte van 10 % van de WAO-uitkering tot het inkomen voor het jaar 2013 moet worden gerekend. Artikel 3.80 en 3.81 van de Wet IB 2001. Een arbeidsongeschiktheidsuitkering vormt loon uit een vroegere dienstbetrekking en is belast. Verweerder heeft de WAO-uitkering dan ook terecht in zijn geheel in de heffing van inkomstenbelasting betrokken.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/3267

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2017 het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve herziening afgewezen.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 8 september 2017 aan eiser op het adres [adres] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 11 september 2017 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO-uitkering). In het jaar 2013 bedraagt de WAO-uitkering € 22.186.

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft aan eiser met dagtekening 27 december 2016 een verklaring gegeven, waarin staat dat het uitkeringspercentage inzake de WAO-uitkering van eiser wegens hulpbehoevendheid is verhoogd van 75 % naar 85 %.

3. Aan eiser is met dagtekening 9 mei 2014 een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd. Daarbij is de gehele WAO-uitkering belast.

Geschil 4. In geschil is of het verhoogde gedeelte van 10 % van de WAO-uitkering tot het inkomen voor het jaar 2013 moet worden gerekend.

5. Eiser stelt dat de verhoogde uitkering niet met inkomstenbelasting belast moet worden, omdat dit bedrag geheel opgaat aan specifieke zorgkosten.

6. Verweerder stelt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Beoordeling van het geschil

7. Ingevolge artikel 3.80 en 3.81 van de Wet IB 2001 wordt onder loon verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.

8. Een arbeidsongeschiktheidsuitkering vormt loon uit een vroegere dienstbetrekking en is belast. Verweerder heeft de WAO-uitkering dan ook terecht in zijn geheel in de heffing van inkomstenbelasting betrokken.

9. Voor zover eiser meent dat de wettelijke bepalingen niet redelijk zijn, kan dit niet leiden tot een gegrond beroep. Ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen moet de rechter recht spreken volgens de wet en mag hij de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen niet beoordelen. Dit brengt mee dat de rechtbank een wettelijke regeling als zodanig niet mag toetsen, behoudens voor zover die regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Van dergelijke strijd acht de rechtbank geen sprake.

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2017.

Rechtsmiddel