Rechtbank Den Haag, 20-11-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:13653, AWB - 17 _ 4161
Rechtbank Den Haag, 20-11-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:13653, AWB - 17 _ 4161
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 november 2017
- Datum publicatie
- 15 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:13653
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 4161
Inhoudsindicatie
Aan X zijn twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Op de naheffingsaanslagen staat de verkeerde straatnaam. Rechtbank Den Haag vernietigt de naheffingsaanslagen. Volgens de rechtbank is de locatie waar is geparkeerd een essentieel onderdeel is van het belastbare feit en moet daarom op de naheffingsaanslag worden vermeld. Het staat vast dat waar X heeft geparkeerd geen parkeerbelasting behoefde te worden voldaan, nu deze locatie niet is aangewezen als bedoeld in artikel 2 van de Verordening. Gelet hierop en op artikel 20 van de Awr is een naheffingsaanslag gebaseerd op het belastbare feit ‘parkeren op [plein]’ niet rechtsgeldig. Het enkele feit dat X’ auto elders in het betaald parkeren gebied stond geparkeerd, betekent niet dat de naheffingsaanslagen geacht kunnen worden betrekking te hebben op een ander belastbaar feit dan op de naheffingsaanslagen stond vermeld.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/4160 en SGR 17/4161
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser de hierna vermelde naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van
30 mei 2017 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2017.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft aan eiser twee naheffingsaanslagen ten bedrage van € 63,15 opgelegd, bestaande uit € 2,15 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten van de naheffingsaanslagen (de naheffingsaanslagen). Op de naheffingsaanslagen staat als plaats waar geparkeerd is ‘[plein]’, ter hoogte van locaties [nummer] en [nummer].
2. Op het [plein] zijn geen parkeerplaatsen die door burgemeester en wethouders zijn aangewezen als parkeerplaatsen voor betaald parkeren.
3. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een controle met een zogenoemde scanauto.
4. De auto van eiser stond op de tijdstippen die op de naheffingsaanslagen staan vermeld, geparkeerd aan de [straat 1] op een plaats die wel door burgemeester en wethouders is aangewezen als parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd is.
5. Eiser beschikt over een eigen parkeerplaats in de parkeergarage aan de [straat 2], in de nabijheid van zijn woning aan de [straat 1].
Geschil
6. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
7. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de scanauto de locatie van een geparkeerde auto binnenhaalt via GPS waarbij het dichtstbijzijnde adres wordt geregistreerd. Het [plein] en de [straat 1] liggen dicht bij elkaar en de GPS heeft ten onrechte de parkeerlocatie aangeduid als [plein]. Verweerder stelt dat met het parkeren aan de [straat 1] sprake was van parkeren binnen een gebied waar parkeerbelasting verschuldigd was zodat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
8. In artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2008 (de Verordening) van de gemeente Den Haag is het belastbare feit als volgt omschreven:
“Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
-
een belasting ter zake van het –anders dan krachtens een vergunning (…) parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
-
(…)”
Daaruit volgt dat de locatie waar is geparkeerd een essentieel onderdeel is van het belastbare feit en daarom op de naheffingsaanslag moet worden vermeld (vgl Hoge Raad 20 december 1978 (ECLI:NL:HR:1978:AX2808). Het staat vast dat ter zake van parkeren op het [plein] geen parkeerbelasting behoefde te worden voldaan, nu deze locatie niet is aangewezen als bedoeld in artikel 2 van de Verordening. Gelet hierop en op artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een naheffingsaanslag gebaseerd op het belastbare feit ‘parkeren op het [plein]’ niet rechtsgeldig. Het enkele feit dat eisers auto elders in het betaald parkeren gebied stond geparkeerd, betekent niet dat de naheffingsaanslagen geacht kunnen worden betrekking te hebben op een ander belastbaar feit dan op de naheffingsaanslagen stond vermeld.
9. Uit de verklaring ter zitting van verweerder volgt dat de onjuiste locatievermelding het gevolg is van het door verweerder gebruikte systeem. Dat dit systeem de GPS-coördinaten koppelt aan het dichtstbijzijnde adres en niet aan het juiste adres, dient voor rekening en risico van verweerder te komen. De onjuiste locatievermelding dient dan ook te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslagen.
10. Het enkele feit dat het ook voor eiser duidelijk was dat op de locatie [plein] geen parkeerbelasting verschuldigd was en de naheffingsaanslagen kennelijk op een vergissing berustten, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft verklaard op de desbetreffende tijdstippen geen gebruik te hebben gemaakt van de auto en dat hij deze normaal gesproken parkeert op zijn eigen parkeerplaats in de parkeergarage. Hij heeft dan ook niet hoeven begrijpen dat de naheffingsaanslagen bedoeld waren voor het parkeren aan de [straat 1].
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat gesteld noch gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
vernietigt de naheffingsaanslagen;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.