Home

Rechtbank Den Haag, 26-10-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14887, AWB - 17 _ 4580

Rechtbank Den Haag, 26-10-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14887, AWB - 17 _ 4580

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 oktober 2017
Datum publicatie
5 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:14887
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4580
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 22

Inhoudsindicatie

WOZ-waarde 2017. In geschil is of de waarde van de woning op een juist bedrag is vastgesteld.

Vaststaat dat eiser de woning op 30 december 2015 heeft gekocht voor € 710.000. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de koopprijs niet marktconform was.

De koopprijs is tussen twee onafhankelijk van elkaar staande partijen overeengekomen, zodat sprake is van een zakelijk tot stand gekomen koopprijs. Dit brengt met zich dat voor het vaststellen van de waarde op de waardepeildatum 1 januari 2016 niet de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten bepalend zijn, maar de op 30 december 2015 gerealiseerde transactieprijs van de woning.

Eiser beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel, met name op toepassing van de meerderheidsregel, omdat buurpanden en omliggende panden lager zijn gewaardeerd.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/4580

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 14 februari 2017 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2016 (hierna: de waardepeildatum) voor jaar 2017 vastgesteld op € 710.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2017 (hierna: de aanslag).

Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.

Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

1. In geschil is of de waarde van de woning op een juist bedrag is vastgesteld, welke vraag eiser ontkennend beantwoordt en verweerder bevestigend beantwoordt.

2. Vaststaat dat eiser de woning op 30 december 2015 heeft gekocht voor

€ 710.000.

3. De rechtbank overweegt dat als een belastingplichtige een woning kort voor of na de peildatum heeft gekocht, in de regel er vanuit moet worden uitgegaan dat de waarde overeenkomt met de door hem betaalde prijs, tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet de waarde weergeeft (vgl. Hoge Raad 29 november 2000, nr. 35 797, LJN AA8610).

4. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de koopprijs niet marktconform was. In dit verband heeft eiser aangevoerd dat hij de woning graag wilde hebben en daarom bereid was om meer te betalen. De rechtbank ziet hierin echter geen grond voor het oordeel dat de door eiser betaalde koopprijs niet marktconform zou zijn. De koopprijs is immers tussen twee onafhankelijk van elkaar staande partijen overeengekomen, zodat sprake is van een zakelijk tot stand gekomen koopprijs. Dit brengt met zich dat voor het vaststellen van de waarde op de waardepeildatum 1 januari 2016 niet de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten bepalend zijn, maar de op 30 december 2015 gerealiseerde transactieprijs van de woning. De onjuiste vermelding van een kelder op het taxatieverslag doet dan ook niet ter zake, evenmin als de modelmatig bepaalde prijs van € 680.000.

5. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, met name op toepassing van de meerderheidsregel, omdat buurpanden en omliggende panden lager zijn gewaardeerd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2005, nr. 39850, ECLI:NL:HR:2005:AT8942, volgt dat voor de toepassing van de meerderheidsregel in een geval als het onderhavige de vergelijking moet worden beperkt tot woningen die identiek zijn, in die zin dat de onderlinge verschillen naar het oordeel van de feitenrechter verwaarloosbaar zijn, zoals bijvoorbeeld bij rijtjeshuizen niet noodzakelijk, maar wel mogelijk het geval zal zijn. Dit brengt enerzijds mee dat een beroep op de meerderheidsregel ondersteund dient te worden met de stelling dat minstens twee identieke objecten lager zijn gewaardeerd, anderzijds dat de heffingsambtenaar, op wiens weg het ligt te stellen dat de relevante groep groter is, daartoe slechts (juist gewaardeerde) objecten zal kunnen aanwijzen die eveneens identiek zijn aan dat van de belanghebbende.

6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de woningen aan de [straat 1] en de [straat 2] gelet op de ligging van deze woningen niet identiek aan de woning. Deze woningen liggen aan drukkere wegen waar een bus rijdt, de woning ligt aan een rustige weg aan een grasveldje. De buurpanden [pand 1] en [pand 2] zijn € 43.000 respectievelijk € 32.000 lager gewaardeerd. Verweerder heeft als verklaring van dit waardeverschil aangevoerd dat de woning als enige is uitgebouwd met een serre, een sauna heeft en in een prima staat van onderhoud verkeert. De rechtbank acht aannemelijk dat [pand 1] en [pand 2] gelet op hetgeen verweerder heeft aangevoerd niet identiek zijn aan de woning. Het verschil in waarde met de woning [pand 3] is € 106.000. Dit waardeverschil wordt volgens verweerder ook veroorzaakt door de hiervoor genoemde verschillen. In het midden kan blijven of dit juist is, aangezien dit slechts één woning betreft die mogelijk te laag is gewaardeerd. Gelet op het vorenstaande faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

7. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2017.

Rechtsmiddel