Home

Rechtbank Den Haag, 10-03-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:2718, C009-528457-KG ZA 17-310 (2)

Rechtbank Den Haag, 10-03-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:2718, C009-528457-KG ZA 17-310 (2)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
10 maart 2017
Datum publicatie
21 maart 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:2718
Zaaknummer
C009-528457-KG ZA 17-310 (2)

Inhoudsindicatie

Kort geding. Geschil tussen Staatsloterij en Loterijverlies.nl BV. Vordering strekkende tot opheffing conservatoir derdenbeslag ten laste van Staatsloterij toegewezen. De vordering waarvoor Loterijverlies beslag heeft gelegd moet voorshands als ondeugdelijk worden aangemerkt. Afweging van de belangen van de Staatsloterij bij opheffing van het beslag en de belangen van Loterijverlies bij continuering van het beslag valt in het voordeel van de Staatsloterij uit.

Uitspraak

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/528457 / KG ZA 17/310

Vonnis in kort geding van 10 maart 2017

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

STAATSLOTERIJ BV,

statutair gevestigd te Den Haag en kantoorhoudende te Rijswijk,

eiseres,

advocaat mr. J.W. Leedekerken te Amsterdam,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

LOTERIJVERLIES.NL BV,

statutair gevestigd te Heerhugowaard en kantoorhoudende te Guernsy,

gedaagde,

advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Staatsloterij’ en ‘Loterijverlies’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;

- de door Loterijverlies overgelegde producties;

- de op 10 maart 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Op 10 maart 2017 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

De Staatsloterij is de rechtsopvolger van Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (hierna: SENS). De Staatsloterij exploiteert de Nederlandse Staatsloterij.

2.2.

Op 1 augustus 2008 is de heer [A] een actie gestart ter verkrijging van schadevergoeding van de Staatsloterij vanwege misleidende mededelingen van de Staatsloterij. In verband hiermee is (door een besloten vennootschap van [A] ) Loterijverlies op 26 juni 2008 opgericht. Loterijverlies heeft op haar beurt, op 3 juli 2008, Stichting Loterijverlies.nl (hierna: de Stichting) opgericht. De Stichting heeft als doel het behartigen in en buiten rechte van de belangen van gedupeerden van kansspelen en het verrichten van alle verdere handelingen, die daarmee in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Loterijverlies en de Stichting zijn samen opgetrokken in voormelde actie ter verkrijging van schadevergoeding.

2.3.

De Stichting heeft, namens bij haar aangemelde natuurlijke personen, een bodemprocedure (hierna: de collectieve actie) gevoerd tegen SENS op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De collectieve actie was, kort samengevat, er op gericht om (met het oog op schadevergoeding) verklaringen voor recht te verkrijgen met betrekking tot misleidende mededelingen van SENS in de periode van 2000 tot en met 2008 over het wel of niet gegarandeerd zijn van prijzen, de winkansen, de hoogte van de prijzen, het aantal gewonnen prijzen en het uitkeringspercentage. Bij vonnis van 31 maart 2010 heeft de rechtbank Den Haag de door de Stichting ingestelde vorderingen deels afgewezen en voor het overige is de Stichting niet-ontvankelijk in haar vorderingen verklaard. In hoger beroep tegen dit vonnis is bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 voor recht verklaard dat SENS gedurende de periode 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en dat SENS hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarnaast is geoordeeld dat SENS in 2008 misleidende mededelingen heeft gedaan over de hoogte van prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW. De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 januari 2015 het door SENS ingestelde cassatieberoep verworpen, evenals het door de Stichting ingestelde incidentele cassatieberoep.

2.4.

Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad heeft overleg plaatsgevonden tussen de Stichting en de Staatsloterij om te komen tot een minnelijke regeling. Dat overleg heeft niet tot resultaat geleid en is eind november 2015 gestrand.

2.5.

In februari 2016 heeft de Stichting in kort geding (voor zover nu relevant) betaling van een voorschot van € 10.000.000,= op de door de Stichting gemaakte en te maken (buitengerechtelijke) kosten gevorderd (hierna: het kort geding). Bij vonnis van deze voorzieningenrechter van 3 februari 2016 is deze vordering afgewezen. De Stichting heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en heeft haar vorderingen in hoger beroep gewijzigd. Voor zover nu relevant vordert de Stichting in dit hoger beroep wederom een voorschot van € 10.000.000,= op de door haar gemaakte en te maken (buitengerechtelijke) kosten. Daarnaast vordert de Stichting tevens een voorschot van 50% op de door de deelnemers geleden schade, bestaande uit de aankoopbedragen van de Staatsloten in de relevante periode. In het appelschrift van de Stichting staat (onder punt 23) dat de Stichting de belangen van de deelnemers behartigt en uitdrukkelijk gevolmachtigd is namens deze deelnemers een voorschot te vorderen op hun uiteindelijke kosten en schadevergoeding.

2.6.

Op 31 maart 2016 is bij de rechtbank Noord-Holland een verzoek ingediend op grond van artikel 2:298 BW en 2:299 BW, waarin primair het ontslag van de bestuurder van de Stichting wordt gevorderd, met benoeming van een nieuwe bestuurder en subsidiair, bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van de behandeling van het verzoek tot ontslag, de schorsing van de bestuurder en de benoeming van twee onafhankelijke bewindvoerders van de Stichting. Bij beschikking van 30 juni 2016 is door de rechtbank Noord-Holland als voorlopige voorziening de bestuurder van de Stichting voor de duur van de behandeling van het (primaire) verzoek geschorst en is een tijdelijk bestuurder benoemd. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 31 januari 2017 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. In verband met de behandeling van het verzoek tot ontslag van de bestuurder van de Stichting is een mondelinge behandeling gepland op 24 maart 2017.

2.7.

Op 26 augustus 2016 heeft Loterijverlies de Staatsloterij in een bodemprocedure (hierna: de bodemprocedure) gedagvaard. In de bodemprocedure vordert Loterijverlies, voor zover nu relevant:

primair

- dat de overeenkomsten die de Staatsloterij met door Loterijverlies vertegenwoordigde deelnemers (hierna: de deelnemers) heeft gesloten in de periode tussen 1 januari 2000 en 1 januari 2008, alsmede de overeenkomsten ter zake de Koninginnedagloterij 2008 worden vernietigd op grond van bedrog dan wel dwaling;

- dat de Staatsloterij aan Loterijverlies moet betalen alle door voornoemde deelnemers met betrekking tot de vernietigde overeenkomsten ingelegde bedragen;

subsidiair:

- Staatsloterij te veroordelen tot het vergoeden van alle schade die de deelnemers hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van de Staatsloterij, bestaande uit de door hen betaalde aankoopprijzen van de in de genoemde periode gekochte loten;

meer subsidiair:

- ontbinding van de met de deelnemers gesloten overeenkomsten op grond van een toerekenbare tekortkoming, met terugbetaling aan Loterijverlies van alle ingelegde bedragen.

Loterijverlies stelt zich hierbij op het standpunt dat zij handelt op grond van middellijke vertegenwoordiging met bevoegdheid ter incasso c.q. privatieve lastgeving ter incasso in de zin van artikel 7:414 BW juncto artikel 7:423 BW. De vorderingen worden, zo stelt Loterijverlies, derhalve in eigen naam ingesteld, ten behoeve van de bij haar aangesloten personen.

2.8.

De Staatsloterij heeft in de bodemprocedure op 12 oktober 2016 een incident houdende niet-ontvankelijkheidverklaring van Loterijverlies opgeworpen. Kort gezegd stelt de Staatsloterij zich in dat incident op het standpunt dat de bevoegdheid van Loterijverlies om – met uitsluiting van de Stichting – de deelnemers te vertegenwoordigen niet (eenduidig) volgt uit de contractuele verhoudingen met de deelnemers en dat ook niet aannemelijk is dat deze contractuele verhoudingen op de deelnemers van toepassing zijn. De Staatsloterij is ook niet bekend met afspraken waaruit zou moeten volgen dat Loterijverlies de eerdere vertegenwoordiging door de Stichting rechtsgeldig heeft beëindigd.

2.9.

De Stichting heeft in de bodemprocedure op 12 oktober 2016 een incidentele conclusie tot tussenkomst als eiseres ingediend. De Stichting stelt zich in deze conclusie op het standpunt dat uitsluitend zij gerechtigd is tot het instellen van de vorderingen die Loterijverlies heeft ingesteld, kort gezegd omdat de deelnemers uitsluitend aan de Stichting – en niet aan Loterijverlies – een privatieve volmacht hebben verstrekt.

2.10.

Loterijverlies heeft in de bodemprocedure op 9 november 2016 een conclusie van antwoord in het niet-ontvankelijkheidsincident tevens conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst ingediend en gevraagd om pleidooi in het incident. Dit pleidooi heeft nog niet plaatsgevonden.

2.11.

Op 27 februari 2017 heeft Loterijverlies bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van de Staatsloterij, onder de ING Bank N.V., ABN AMRO Bank N.V., Rabobank UA, Buckaroo B.V. en Stichting Derdengelden Buckaroo B.V., ter zekerstelling van de in de bodemprocedure ingestelde vorderingen. Dit verlof is op 27 februari 2017 verleend, waarbij de vordering van Loterijverlies op de Staatsloterij inclusief rente en kosten is begroot op € 121.997.895,= en waarbij, zoals verzocht, tevens verlof is verleend het beslag maximaal drie keer te herhalen binnen dertig dagen na het eerstgelegde beslag.

2.12.

Op 8 maart 2017 (althans op 8 en 9 maart 2017) is namens Loterijverlies op basis van het op 27 februari 2017 verleende verlof ten laste van de Staatsloterij conservatoir beslag gelegd.

3 Het geschil

3.1.

De Staatsloterij vordert – zakelijk weergegeven –:

primair

1. alle op 8 (en 9) maart 2017 gelegde conservatoire beslagen met onmiddellijke ingang op te heffen;

subsidiair

2. Loterijverlies op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,= per dag te veroordelen om onmiddellijk na de uitspraak van dit vonnis alle op 8 (en 9) maart 2017 gelegde conservatoire beslagen op te heffen;

meer subsidiair

3. met terzijdestelling van de begroting in het verlof de vorderingen waarvoor de beslagen zijn gelegd nader te begroten op een in goede justitie te bepalen bedrag en aan handhaving van de beslagen de voorwaarde te verbinden dat Loterijverlies onmiddellijk na de uitspraak van dit vonnis zekerheid door middel van een bankgarantie van een Nederlandse bank stelt voor de schade van € 5.000.000,= die door de beslagen aan de zijde van de Staatsloterij kan worden veroorzaakt en te bepalen dat als deze zekerheid niet binnen 24 uur na de uitspraak aan de Staatsloterij is verstrekt alle op 8 (en 9) maart 2017 gelegde beslagen met onmiddellijke ingang zijn opgeheven, althans Loterijverlies op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,= per dag te veroordelen de beslagen op te heffen;

nog meer subsidiair

4. met terzijdestelling van de begroting in het verlof de vorderingen waarvoor de beslagen zijn gelegd nader te begroten op een in goede justitie te bepalen bedrag en te bepalen dat als [naar de voorzieningenrechter begrijpt:] de Staatsloterij onmiddellijk na de uitspraak van dit vonnis zekerheid door middel van een bankgarantie heeft aangeboden voor dit opnieuw begrote bedrag alle op 8 (en 9) maart 2017 gelegde beslagen met onmiddellijke ingang zijn opgeheven, althans Loterijverlies op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,= per dag te veroordelen de beslagen op te heffen;

uiterst subsidiair

5. een zodanige voorziening te treffen en/of voorwaarden aan de in dit vonnis te geven beslissingen te verbinden als in goede justitie te bepalen;

primair, subsidiair, nog meer subsidiair en uiterst subsidiair

6. Loterijverlies op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,= per gehele of gedeeltelijke overtreding, te verbieden opnieuw ter zake van de in dit kort geding behandelde vorderingen beslag te doen leggen;

7. Loterijverlies op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,= per gehele of gedeeltelijke overtreding, te gebieden om bij eventuele verzoeken voor verlof tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van de Staatsloterij een afschrift van dit vonnis te overleggen;

8. Loterijverlies te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief de nakosten.

3.2.

Daartoe voert de Staatsloterij – samengevat – het volgende aan. In de bodemprocedure stelt Loterijverlies op eigen naam een vordering in die er toe moet leiden dat de Staatsloterij aan Loterijverlies een bedrag betaalt dat gelijk is aan de nominale waarde van de loten die destijds zijn gekocht door de deelnemers die Loterijverlies zegt te vertegenwoordigen. Een vergelijkbare vordering is al eerder, namens dezelfde achterban, door de Stichting ingesteld. De Stichting is in het verleden, en ook recent nog, steeds opgekomen voor de belangen van de bij haar aangesloten deelnemers. De Staatsloterij betwist de gestelde vertegenwoordiging door Loterijverlies van de beweerdelijk bij haar aangesloten deelnemers. De bevoegdheid om, met uitsluiting van de Stichting, de deelnemers te vertegenwoordigen volgt niet en zeker niet eenduidig uit de contractuele verhoudingen met deze deelnemers en ook niet aannemelijk is dat deze contractuele verhouding überhaupt op de deelnemers van toepassing zijn. De Staatsloterij is ook niet bekend met afspraken waaruit zou moeten volgen dat Loterijverlies de eerdere vertegenwoordiging door de Stichting rechtsgeldig heeft beëindigd. Gelet op dit alles is Loterijverlies niet-ontvankelijk in de vorderingen in de hoofdzaak en daarom ook niet bevoegd om conservatoir beslag voor die vorderingen te leggen.

3.3.

Daarnaast zijn de vorderingen waarvoor Loterijverlies beslag heeft laten leggen summierlijk ondeugdelijk. Weliswaar staat in rechte vast dat de Staatsloterij een aantal misleidende mededelingen heeft gedaan en is daarmee de onrechtmatigheid van die mededelingen gegeven, maar er is niet voldaan aan de vereiste voor schadeplichtigheid op grond van onrechtmatige daad (waar de vorderingen in de bodemprocedure hoofdzakelijk op gebaseerd lijken). Niet aannemelijk is dat de bodemrechter een vordering zal toewijzen die uitgaat van de niet-onderbouwde en onjuiste aanname dat de volledige groep consumenten die in de relevante periode aan het staatsloterijspel heeft deelgenomen, zou hebben afgezien van deelname bij correcte mededelingen van de Staatsloterij en dat de schade (dus) gelijk is aan de nominale waarde van de destijds verkochte loten. Aan het voor schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad vereiste conditio sine qua non-verband (causaal verband) is niet voldaan en bovendien is de omvang van de gestelde schade niet aannemelijk. De stelplicht en bewijslast van deze twee punten rusten op de individuele deelnemer en de stelling van Loterijverlies dat causaal verband op voorhand voor alle deelnemers mag “worden aangenomen” vindt geen enkele steun in het recht.

3.4.

Het beslag is bovendien onnodig en vexatoir en door Loterijverlies niet primair bedoeld om de verhaalspositie van Loterijverlies te verzekeren, maar om een snelle schikking te forceren. Loterijverlies weet hoe gevoelig de Staatsloterij voor negatieve publiciteit is en hoe desastreus een beslag, zeker van deze omvang, is voor het vertrouwen van de consument (in de uitbetaling van het prijzengeld). Loterijverlies heeft er geen gerechtvaardigd belang bij dat de Staatsloterij, hangende het debat over de schade, niet langer kan blijven voldoen aan haar verplichtingen op grond van het staatsloterijspel. Indien het beslag niet wordt opgeheven kan de Staatsloterij niet aan die verplichtingen voldoen en zal zij voorzienbaar genoodzaakt zijn om haar faillissement aan te vragen. Het stelsel van de wet verzet zich tegen een beslag dat – zoals hier – alleen is bedoeld als middel om op oneigenlijke wijze druk uit te oefenen en schade toe te brengen aan de Staatsloterij. Dat is misbruik van procesrecht.

3.5.

Tot slot moet een belangenafweging in het voordeel van de Staatsloterij uitvallen, ook als zou worden geoordeeld dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering. Bij deze belangenafweging moet rekening gehouden worden met het verhaalsrisico dat de Staatsloterij loopt als in rechte wordt bevestigd dat de vordering van Loterijverlies ondeugdelijk is en de beslagen tegenover de Staatsloterij onrechtmatig zijn. In dit verband is van belang dat Loterijverlies er financieel slecht voorstaat en het verhaalsrisico voor de Staatsloterij dus groot is. Bovendien heeft continuering van het beslag als gevolg dat de Staatsloterij voor het eerst in haar bijna 300-jarige historie niet aan haar verplichtingen kan voldoen om (tijdig) prijzen aan haar deelnemers uit te kunnen keren, hetgeen continuïteitsbedreigende gevolgen zou kunnen hebben voor de (reputatie van) de Staatsloterij. Als de Staatsloterij in haar continuïteit bedreigt wordt als gevolg van (onverkorte) handhaving van het beslag, is dat ook in het nadeel van de (gepretendeerde) crediteuren van de Staatsloterij, waaronder Loterijverlies en de bij haar aangesloten consumenten. Ook dit is een zelfstandige reden voor opheffing van het beslag.

3.6.

Loterijverlies voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

5 De beslissing