Home

Rechtbank Den Haag, 07-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6306, 17_712 IBPVV

Rechtbank Den Haag, 07-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6306, 17_712 IBPVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 juni 2017
Datum publicatie
29 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:6306
Formele relaties
Zaaknummer
17_712 IBPVV

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. Zij heeft onder meer kosten gemaakt in verband met de aanschaf van latex handschoenen en Tena Lady. De kosten voor de latex handschoenen zijn naar het oordeel van de rechtbank terecht niet door verweerder geaccepteerd. Dit product is niet van een zodanige aard dat het hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. De kosten voor de Tena Lady zijn naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet door verweerder geaccepteerd. Dit product is wel van een zodanige aard dat het hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/712

(gemachtigde: W.E. Medik),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2017 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 (de aanslag) alsmede de belastingrentebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017.

Namens eiseres is verschenen [persoon 2] , zoon van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.N.R. Richardson en [persoon 1] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1943 en heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.534 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.136.

2. Met dagtekening 24 juni 2016 is de aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte.

3. Op 22 juni 2016 is door eiseres voor het jaar 2014 een herziene aangifte IB/PVV ingediend. In de herziene aangifte heeft eiseres als persoonsgebonden aftrekpost de navolgende specifieke zorgkosten opgevoerd:

Uitgaven voor genees- en heelkundige hulp € 1.121

Uitgaven voor hulpmiddelen € 1.875

Uitgaven voor vervoer € 236

Uitgaven specifieke zorgkosten € 3.232

Tot de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp behoort een bedrag van € 1.000 aan kosten die eiseres gemaakt heeft ten behoeve van een oogoperatie. De uitgaven voor hulpmiddelen bestaan uit uitgaven voor Tena Lady (€ 121) en uitgaven voor latex handschoenen (€ 1.754).

Geschil

4. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door eiseres aangegeven uitgaven voor hulpmiddelen in aanmerking dienen te worden genomen als uitgaven specifieke zorgkosten. Niet in geschil is dat het verzamelinkomen van eiseres vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 33.670 bedraagt. Ook niet in geschil is dat de kosten van de oogoperatie niet in aanmerking kunnen komen en dat de overige uitgaven voor genees- en heelkundige hulp (€ 121) alsmede de uitgaven voor vervoer (€ 236) naar hun aard beoordeeld wel in aanmerking kunnen worden genomen als uitgaven specifieke zorgkosten als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet IB 2001.

5. Eiseres stelt dat een bedrag van € 2.232 aan aangegeven uitgaven specifieke zorgkosten in aanmerking genomen dient te worden. Volgens eiseres vormen de uitgaven voor Tena Lady en de latex handschoenen aftrekbare uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001.

6. Verweerder stelt dat geen recht bestaat op aftrek van uitgaven specifieke zorgkosten. Volgens verweerder vormen de uitgaven voor Tena Lady en de latex handschoenen geen aftrekbare uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001. De resterende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp (€ 121) en de uitgaven voor vervoer (€ 236) komen niet voor aftrek in aanmerking omdat de drempel van artikel 6.20 van de Wet IB 2001 niet wordt overstegen.

Beoordeling van het geschil

7. De rechtbank stelt vast dat de herziene aangifte is ingediend op een datum die is gelegen voor de dagtekening van de aanslag. Alvorens aan de inhoudelijke behandeling van het geschil toe te komen ziet de rechtbank zich dan ook voor de vraag gesteld of niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiseres terecht achterwege is gebleven. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat het bezwaar weliswaar voortijdig is ingediend, maar dat de aanslag ten tijde van die indiening reeds tot stand was gekomen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de rechtbank - in overeenstemming met het standpunt van partijen - van oordeel dat niet-ontvankelijk verklaring terecht achterwege is gebleven.

8. Ingevolge artikel 6.16 van de Wet IB 2001 worden uitgaven voor specifieke zorgkosten die zijn gedaan voor de belastingplichtige in aanmerking genomen. Een definitie van uitgaven voor specifieke zorgkosten is opgenomen in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

a. genees- en heelkundige hulp, (…);

b. vervoer;

c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;

d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;

(…).’

9. In de wetsgeschiedenis ( Kamerstukken II 2013-2014, 33 752, nr. 12, p.24) van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 is het volgende opgenomen:

‘De thans in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 opgenomen en in het tweede lid van dat artikel nader uitgewerkte post «andere hulpmiddelen» wordt, zoals in het algemeen deel van deze toelichting is toegelicht, in het kader van de Begrotingsafspraken 2014 aangescherpt teneinde een aantal voorzieningen waarvoor een aanspraak op de Wmo mogelijk is uit te sluiten van aftrek. Op grond van het voorgestelde eerste lid, onderdeel d, van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 blijven uitgaven die zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit voor andere hulpmiddelen dan farmaceutische hulpmiddelen in beginsel aftrekbaar voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. Als voorbeelden van een dergelijk ander hulpmiddel – anders dan de farmaceutische hulpmiddelen van het eerste lid, onderdeel c – kunnen worden genoemd: een hoortoestel, steunzolen en prothesen. (…) Verder wordt opgemerkt dat de voorwaarde dat de uitgaven zijn gedaan voor hulpmiddelen die van zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk worden gebruikt door zieke of invalide personen niet alleen geldt ingeval dit hulpmiddel iemand in staat stelt om een normale lichaamsfunctie te verrichten. Dit hoofdzakelijkheidscriterium geldt bijvoorbeeld ook in geval van medische hulpmiddelen zoals een vingerprik die iemand in staat stelt om zonder tussenkomst van een arts of verpleegkundige bloed af te nemen zodat bepaalde waarden in het bloed gemeten kunnen worden.’

10. Door verweerder wordt niet betwist dat eiseres de uitgaven voor Tena Lady en latex handschoenen heeft gedaan. Of deze uitgaven dienen te worden aangemerkt als uitgaven voor andere hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001, is dus afhankelijk van de vraag of de uitgaven wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan alsmede van de aard van deze hulpmiddelen.

11. Verweerder stelt dat de latex handschoenen geen elementaire lichaamsfunctie overnemen en naar hun aard niet hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. De rechtbank kan deze stelling volgen. Alhoewel de rechtbank aannemelijk acht dat eiseres de latex handschoenen omwille van medische omstandigheden heeft aangeschaft, neemt dat niet weg dat de handschoenen niet van zodanige aard zijn dat zij – in het algemeen – hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. Aldus wordt niet voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001.

De latex handschoenen vormen evenmin farmaceutische hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001. Nog los van de vraag of de handschoenen naar hun aard kunnen worden aangemerkt als farmaceutisch hulpmiddel staat vast dat zij niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts, hetgeen een wettelijk vereiste is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitgaven die eiseres ten behoeve van de latex handschoenen heeft gedaan niet in aanmerking dienen te worden genomen.

12. Ten aanzien van de uitgaven voor Tena Lady komt de rechtbank tot een ander oordeel. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij last heeft van incontinentie en een rectumprolaps. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat eiseres de uitgaven voor Tena Lady heeft gedaan in verband met deze aandoeningen. Daarbij acht de rechtbank dit hulpmiddel van een zodanige aard dat het hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Niet valt in te zien waarom Tena Lady anders zou worden behandeld dan de in de wetsgeschiedenis aangehaalde voorbeelden. Het gaat immers niet louter om hulpmiddelen die iemand in staat stelt om een normale lichaamsfunctie te verrichten. De niet onderbouwde stelling van verweerder dat 70% van de oudere dames dergelijke producten gebruikt, doet er niet aan af dat voldaan wordt aan de vereisten die artikel 6.17 van de Wet IB 2001 aan uitgaven voor een ander hulpmiddel stelt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitgaven die eiseres ten behoeve van de Tena Lady heeft gedaan voor aftrek in aanmerking dienen te worden genomen.

13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 478 (€ 121 uitgaven voor genees- en heelkundige, € 236 uitgaven voor vervoer en € 121 uitgaven voor andere hulpmiddelen) moet worden aangemerkt als uitgaven voor specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001. De vraag die zich aandient is of dit bedrag, met inachtneming van de verhoging van artikelen 6.19 van de Wet IB 2001 en de drempel van artikel 6.20 van de Wet IB 2001, hoog genoeg is om bij de vaststelling van het belastbaar inkomen van eiseres in aanmerking te worden genomen.

14. Artikel 6.19 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘1. Het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, wordt verhoogd met:

a. 113%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, (…), heeft bereikt;

(…).’

15. Artikel 6.20 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen voor zover zij samen, na toepassing van de verhoging ingevolge artikel 6.19, meer bedragen dan:

(…)

b. indien het verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 7.457 te boven gaat, maar € 39.618 niet te boven gaat: 1,65% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek;

(…).’

16. Ingevolge artikel 6.19 van de Wet IB 2001 dient het onder overweging 13 genoemde bedrag van € 478, voor zover dit bedrag ziet op uitgaven voor vervoer en uitgaven voor andere hulpmiddelen en met inachtneming van de leeftijd van eiseres, te worden verhoogd met 113%, ofwel tot € 882. Ingevolge artikel 6.20 van de Wet IB 2001 bedraagt de drempel waarboven eiseres – met haar verzamelinkomen van € 33.670 – uitgaven in aanmerking kan nemen € 555. Derhalve dient bij het vaststellen van het belastbaar inkomen van eiseres een bedrag van € 327 als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking te worden genomen. Dit brengt mee dat het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd tot een bedrag van € 19.207.

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aanslag dient te worden verminderd en de bij de aanslag in rekening gebrachte belastingrente dient overeenkomstig de vermindering van de aanslag te worden verminderd.

Proceskosten

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1) en voor reis- en verblijfkosten op € 5.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PVV over het jaar 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.207 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.136 en vermindert de daarbij behorende belastingrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 501;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.

Rechtsmiddel