Home

Rechtbank Den Haag, 30-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6348, AWB - 16 _ 8029

Rechtbank Den Haag, 30-05-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6348, AWB - 16 _ 8029

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 mei 2017
Datum publicatie
29 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:6348
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8029

Inhoudsindicatie

In geschil is of de akte ziet op een van de omzetbelasting vrijgestelde overdracht van aandelen (standpunt eiseres) of dat sprake is van een niet van omzetbelasting vrijgestelde dienst (standpunt verweerder). Voorts is in geschil of eiseres recht heeft op een integrale kostenvergoeding.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 16/8029

(gemachtigde: mr. A.A. Feenstra),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2016 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017.

Namens eiseres is verschenen [persoon 1] , bijgestaan door de gemachtigde, mr. K.M.G. Demandt, drs. G.B. Markink en [persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Geerling, mr. H.J.E.M. Bos, mr. D. Helmers en [persoon 3] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is op 31 december 2007 opgericht en houdt zich volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bezig met de verhuur van onroerend goed (niet van woonruimte), het verkrijgen, beheren, exploiteren, bezwaren en vervreemden van registergoederen en van vermogenswaarden in het algemeen, zomede het beleggen van vermogen. De aandelen van eiseres zijn voor 100% in het bezit van [persoon 1] (D).

2. Op 31 december 2007 zijn tevens opgericht [bedrijf 1] BV (T BV) en haar dochtermaatschappij [bedrijf 2] (R BV). Eiseres bezit op dat moment 33% van de aandelen in T BV. De rest van de aandelen behoren toe aan [bedrijf 3] BV (Y BV) en [bedrijf 4] BV (C BV), elk voor 33 %, en voor 1% aan een stichting.

3. [bedrijf 5] BV (W BV) houdt zich bezig met de aankoop, exploitatie en verkoop van grondposities en vastgoed. D is van 5 maart 2007 tot 8 maart 2011 bestuurder van W BV en bezat tot 22 november 2011 33% van de aandelen in W BV.

4. In de maanden april, mei en juni 2010 heeft [bedrijf 6] B.V. (de BV) een hoeveelheid grondposities (. . .) door geheel Nederland (A) te koop aangeboden middels een verkoop bij inschrijving.

5. Op 27 september 2010 heeft W BV een bieding gedaan op de [A] . Op 7 december 2010 is de bieding door de [BV] aanvaard en op 15 december 2010 is de [A] geleverd aan W BV. W BV heeft hiervoor een koopprijs van € 1 betaald en daarbij een toebetaling van de [BV] ontvangen van € 8.750.000. Op dezelfde dag heeft W BV de [A] aan R BV geleverd.

6. Op 14 december 2010 heeft eiseres haar 33%-belang in W BV verkocht aan Y BV en C BV voor een koopsom van in totaal € 2. Eveneens op 14 december 2010 heeft eiseres haar 33%-belang in T BV verkocht aan Y BV en C BV voor een koopsom van in totaal € 4.400.000

7. In de akte van 14 december 2010 inzake de verkoop, koop en levering van de aandelen in T BV (de akte) staat onder meer volgende vermeld:

“Artikel 1

Verkoop koop en levering

[Eiseres] verkoopt en levert hierbij de aandelen genummerd (. . .) aan [Y BV], die de Aandelen I hierbij koopt en aanvaardt van [eiseres], zulks onder de in deze akte opgenomen voorwaarden;

[eiseres] verkoopt en levert hierbij de aandelen genummerd (. . .) aan [C BV], die de Aandelen II hierbij koopt en aanvaardt van [eiseres], zulks onder de in deze akte opgenomen voorwaarden;

De Aandelen I en II, hierna gezamenlijk ook te noemen: de “Aandelen”.

Artikel 2

Koopprijs

1. De koopprijs van de Aandelen I bedraagt twee miljoen tweehonderd duizend euro (EUR 2.200.000,00), hierna ook te noemen: de “Koopprijs I”.

(…)

2. De koopprijs van de Aandelen II bedraagt twee miljoen tweehonderd duizend euro (EUR 2.200.000,00), hierna ook te noemen: de “Koopprijs II”.

(. . .)

Artikel 4

Garanties

(. . .)

Verkoper garandeert de Kopers dat de balans per dertig september tweeduizend tien, die aan deze akte is gehecht, geheel juist het vermogen van de Vennootschap weergeeft met dien verstande dat partijen verklaren dat de daarin voorkomende balanspost te weten, herwaarderingsreserve wegens goodwill voortvloeiende uit de goede contacten met leveranciers een post is, die in goed onderling overleg is vastgesteld door partijen zodat over die balanspost de balansgarantie van Verkoper zich niet uitstrekt. Hetzelfde geldt voor de waardering van het aan de Vennootschap en de daarmee in concernverband verbonden (volledige) dochtermaatschappijen toebehorende registergoed en de daarin aanwezige stille reserves.

(. . .)

“Tenslotte verklaart de Verkoper (waaronder mede wordt begrepen haar directeur [D] (. . .), dat de kennis over en de contacten die deze directeur heeft met de belangrijkste huidige klanten en relaties (brouwerijen en spoorwegen) op geen enkele manier gedurende een periode van tenminste tien (10) jaar (de afschrijvingsperiode van deze goodwill) na heden, derhalve tot ultimo tweeduizend twintig, zullen worden aangewend door de Verkoper of [D], voornoemd, onverschillig of dat direct of indirect of als adviseur of mede voor eigen rekening geschiedt, zonder eerst de Vennootschap in de gelegenheid te stellen van de eventuele aanbiedingen door hen gebruik te maken, al het nodige te doen om - tenzij de Vennootschap daarvan afziet - te bewerkstelligen dat de Vennootschap in de gelegenheid wordt gesteld om rechtstreeks in contact te komen met de bestaande cliënten van de Vennootschap. Partijen erkennen dat deze formulering vaag is, maar gezien de omvang van de goodwill en de gevolgen van deze goodwill voor de hoge (en de hoogte van de) koopsom der Aandelen wensen partijen geen strak geformuleerde omschrijving van de grenzen van deze garantie, zodat ze aan de rechter overlaten wanneer de grens tussen behoorlijk en onbehoorlijk handelen wordt overschreden. Om diezelfde reden is evenmin een vaste boete overeengekomen.”

8. In 2014 heeft [BV] middels verkoop bij inschrijving een tweede portefeuille grond te koop aangeboden onder de naam “ [naam] ”(G). W BV heeft hierop een bieding gedaan en de onderhandelingen in deze werden gedaan door D. Uiteindelijk is G verkocht aan een derde. W BV, Y BV en C BV zijn vervolgens een gerechtelijke procedure gestart tegen eiseres en D omdat zij van mening waren dat eiseres en D tekort zijn geschoten in de nakoming van de akte en van een op 16 april 2013 tussen hen gesloten overeenkomst. Blijkens het vonnis van 15 juni 2016 van de Rechtbank Rotterdam in deze zaak (het vonnis) hebben W BV, [bedrijf 7] B.V (L BV), een werkmaatschappij van D, en D op 16 april 2013 een opdrachtovereenkomst (de overeenkomst) gesloten. In de overeenkomst, waarin D is aangeduid met “de Functionaris”, is volgens het vonnis, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

Artikel 2.

Verhouding tot de vennootschap

1. [L BV] en de Functionaris zijn verplicht bij hun handelen, ongeacht de hoedanigheid waarin zulks geschiedt, de belangen van [W BV] in de meest ruime zin van het woord in acht te nemen. (. . .)

3. De terbeschikkingstelling door [L BV] van de Functionaris is strikt persoonlijk en gebonden aan de persoon van de Functionaris. De Functionaris is niet bevoegd een ander in zijn plaats te stellen. (. . .)

Artikel 4.

Vergoedingen

(. . .)

2. De managementvergoeding die [W BV] aan [L BV] verschuldigd is bedraagt EUR 7.500, - per maand (exclusief omzetbelasting). (. . .)

Artikel 5.

Beroepsuitoefening

[L BV] verplicht zich de Functionaris die de hierboven vermelde taken uitoefent ter beschikking te stellen aan [W BV] teneinde deze taken uitsluitend binnen de Organisatie van [W BV] en voor zover mogelijk in naam van [W BV] te verrichten met volledige inzet van arbeid, kennis en vlijt van de Functionaris en inbreng van zijn zakelijke relaties, een en ander met inachtneming van het bepaalde in deze overeenkomst en de statuten van [W BV].

(. . .)”

9. De overeenkomst is door partijen per november/december 2013 beëindigd waarbij volgens het vonnis D ermee heeft ingestemd dat hij zou blijven optreden voor de W BV ten behoeve van het verkrijgen van G.

10. Tot de stukken behoort een op 20 oktober 2016 gedagtekend rapport inzake een boekenonderzoek bij eiseres, waarin onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 is onderzocht (het rapport). In het rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“3.4.1 “ [A] ”

(. . .)

De partijen [W BV] en (. . .) kregen van de [BV] de gelegenheid om de onroerende zaken te verwerven voor een koopprijs van € 1,00 en een (toe)betaling van € 8.750.000.

(. . .)

Op 15 december 2010 is [W BV] eigenaar geworden van de zogenaamde “ [A] ”.

(. . .)

De percelen in de “ [A] ” vertegenwoordigen volgens partijen een (veronderstelde) negatieve waarde vanwege de toekomstige (eeuwig durende) onderhoudsverplichting. Daarom is tussen de [BV] en W BV overeengekomen dat er een bedrag ter grootte van € 8.750.000 door de [BV] betaald zou gaan worden. Daarmee is geeffectueerd dat per saldo de negatieve waarde van de “ [A] ” vanwege de onderhoudsverplichting geheel is gecompenseerd. Hier is ook rekening gehouden met de waarde in het economisch verkeer van de geleverde registergoederen.

(. . .)

3. De akte van 14 december 2010 verkoop, koop en levering van de aandelen [T BV]

(. . .)

- Uit artikel 4 kan worden geconcludeerd dat de overdrachtsprijs van het aandelenpakket in feite ziet op een vergoeding voor de volgende dienst: het beschikbaar stellen van kennis, kunde en contacten door Verkoper (zijnde belastingplichtige en de heer [D]) aan de (nieuwe) eigenaren van [T BV].

- daarnaast blijkt uit de bewoordingen van het artikel dat de vergoeding in direct verband staat met de hoogte van de goodwill en de overdrachtsprijs van het aandelenpakket. Immers er staat dat: “maar gezien de omvang van de goodwill en de gevolgen van deze goodwill voor de hoge (en de hoogte van de koopsom) der Aandelen.”

Dat verkoper (belastingplichtige dan wel [D]) op grond van deze overeenkomst de verplichting had om kennis, kunde en contacten ter beschikking te stellen aan [T BV] blijkt duidelijk uit de feiten en omstandigheden die zich voordoen na het aangaan van de verkoop, koop en levering van de aandelen [T BV]. Gebleken is dat [D] door het aangaan van de koop-overeenkomst zich heeft verplicht om kennis, kunde en contacten beschikbaar te stellen aan voornoemde kopers om een groot aantal bij de [BV] na de ‘ [A] ” in eigendom zijnde soortgelijke percelen. te verkrijgen. Deze portefeuille heeft later de naam “[G]” gekregen.

[D] is na verkoop van het belang dat belastingplichtige had in [T BV] via een managementovereenkomst werkzaam gebleven voor [W BV]. [D] heeft dit gedaan via zijn vennootschap [L BV]. Deze overeenkomst is in 2013 beëindigd met als voorwaarde dat hij zou blijven optreden voor [W BV] ten behoeve van het verkrijgen van de “[G]” portefeuille.

4. Overnamebalans van 30 september 2010 [T BV]

Uit derdenonderzoeken is verder gebleken dat de vergoeding die betaald is aan [eiseres] door [Y BV] en [C BV] (. . .) niet gebaseerd is op de (werkelijke prijs) dan wel de (werkelijke) waarde van de aandelen van [T BV].

Dit is onder andere ook gebleken uit de overnamebalans van 30 september 2010 van [T BV] waarin vaste activa zijn opgenomen, waarvan een nadere onderbouwing (nog) niet voorhanden is. Het lijkt erop dat deze betreffende vaste activa gecreëerd zijn en feitelijk niet bestaan. Ik heb meerdere malen aan belastingplichtige en zijn adviseur gevraagd naar de onderbouwing van de verkoopprijs ad € 4.400.000 van het belang van [eiseres] in het aandelenkapitaal van aandelen [T BV]. De betaalde prijs van de aandelen waarvan de overnamebalans per 30 september 2010 een nadere onderbouwing zou moeten zijn. De Belastingdienst is van mening dat in deze overnamebalans posten zijn opgenomen, die enkel en alleen zijn opgenomen als onderbouwing van de prijs van € 4.400.000, maar dat bij deze posten (goodwill en stille reserves materiele vaste activa) enige “substance” ontbreekt. Wellicht is deze overnamebalans ook opgesteld om vast te stellen of hier sprake is van een onroerend zaak lichaam. Dit in het kader van mogelijke verschuldigdheid van overdrachtsbelasting. Vanwege het uitblijven van enig deugdelijk antwoord heb ik samen met mijn collega de heer (…) in een derdenonderzoek dezelfde vragen gesteld aan de opsteller van de balans. Dat is administratiekantoor (. . .) in de persoon van de heer (. . .). Hij bleek geen plausibele verklaring te kunnen geven voor de activering van de immateriële vaste activa en de stille reserves. Volgens de heer (. . .) is de goodwill niet opgenomen vanwege het voorkomen van overdrachtsbelasting.

Het bedrag dat door de overnemende partijen, (. . .), is betaald (. . .) heeft volgens de Belastingdienst op grond van de huidige informatie niets te maken met de werkelijke waarde van de aandelen van de vennootschap [T BV], maar heeft betrekking op een vergoeding. Een vergoeding die betrekking heeft op de verplichtingen van belastingplichtige dan wel [D] zoals beschreven in artikel 4 van [de akte].

Zonder het activeren van de immateriële vaste activa en stille reserves onroerende goederen zou [T BV] een negatief eigen vermogen hebben.

Teneinde te onderzoeken wat de reden is van activering heb ik op meerdere momenten getracht informatie in te winnen bij belastingplichtige en haar adviseur over de grondslag voor het vormen van de posten immateriële vaste activa en stille reserves onroerende goederen. Waarmee ik de onderbouwing wilde onderzoeken voor de overdrachtsprijs van de aandelen [T BV]. Tot op heden heb ik geen onderbouwing voor de activering van de twee posten ontvangen.

(. . .)

3.4.2 “[G] portefeuille”

Zoals hiervoor beschreven is het standpunt dat de overdrachtsprijs van het belang van [eiseres] in het aandelenkapitaal van [T BV] op 14 december 2010 in feite ziet op een vergoeding voor de volgende dienst: het beschikbaar stellen van kennis, kunde en contacten door verkoper (zijnde belastingplichtige en de heer [D]) aan de (nieuwe) eigenaren van [T BV]. Aannemelijk is geworden dat de vergoeding ook betrekking heeft op het verwerven van een op dat moment nog uit te geven(besloten) tender door de [BV] .

Een portefeuille waarvan de eigenaren van de “ [A] ” wisten dat die op termijn uitgegeven zou gaan worden.

(. . .)

Standpunt

Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden inzake de [A] en de [G] portefeuille en deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang gezien is het standpunt dat de op 14 december 2010 betaalde overdrachtsprijs voor de aandelen [T BV] door vennootschappen [Y BV] en [C BV] aan [eiseres] een vergoeding is voor een dienst. Een dienst betreffende de [A] en tevens een dienst met betrekking tot de (toekomstige) [G] portefeuille. Een dienst die door belastingplichtige dan wel [D] verricht is dan wel verricht diende te worden aan de kopers c.q. verkrijgers van het belang van 33% in het aandelenkapitaal van [T BV]. In december 2010 is deze dienst verricht bij de levering van de [A] . Aannemelijk is dat eind 2014 [D] gezien voornoemde feiten en omstandigheden deze dienst heeft verleend aan de heer (. . .) dan wel aan een vennootschap die gelieerd is aan de heer (rechtbank: de naam van de vertegenwoordiger van de BV aan wie de [G] Portefeuille is gegund).

3.4.3 Naheffing Omzetbelasting 2010

Het standpunt is dat de door [eiseres] ontvangen vergoeding in december 2010 ten onrechte als onbelaste prestatie voor de omzetbelasting is verantwoord. Daarom heb ik op 1 december 2015 aan belastingplichtige en zijn adviseur een kennisgeving naheffen omzetbelasting 2010 verzonden.

(. . .)

Correctie omzetbelasting in 2010 € 4,4 miljoen x 19/l19% = € 702.521

(. . .)”

11. Naar aanleiding van de bevindingen van het rapport heeft verweerder aan eiseres met dagtekening 28 december 2015 de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting ter grootte van € 702.521 opgelegd en daarbij bij beschikking € 111.632 belastingrente in rekening gebracht.

Geschil 12. In geschil is of de akte ziet op een van de omzetbelasting vrijgestelde overdracht van aandelen (standpunt eiseres) of dat sprake is van een niet van omzetbelasting vrijgestelde dienst (standpunt verweerder). Voorts is in geschil of eiseres recht heeft op een integrale kostenvergoeding.

13. Eiseres stelt primair dat enkel sprake is van de levering van aandelen die is vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel i, onder 2º, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB), dan wel van een niet-economische activiteit.

Subsidiair stelt eiseres dat, zo er sprake zou zijn van een naast de levering van aandelen bestaande separate dienst, deze opgaat in de levering van aandelen.

Meer subsidiair stelt eiseres dat, zo er sprake zou zijn van een naast de levering van aandelen separate prestatie, de vergoeding hiervoor nihil, dan wel € 1, bedraagt.

Voorts stelt eiseres dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

14. Verweerder stelt - kort samengevat - dat, met name gelet op het bepaalde in artikel 4 onder lid 2 van de akte, de bij de verkoop tot stand gekomen overdrachtsprijs van de aandelen feitelijk betrekking heeft op een vergoeding in de zin van artikel 8 van de Wet OB voor een dienst bestaande uit het door eiseres en D blijvend ter beschikking stellen van haar kennis en contacten. Verweerder baseert dit mede op het feit dat D ook bij de G transactie betrokken was. Volgens verweerder is, gezien het feit dat de [BV] bij de verkoop van de [A] een toebetaling heeft gedaan, de onderliggende waarde van de overgedragen aandelen veel lager dan de daarvoor bedongen vergoeding. Hiervoor verwijst verweerder naar de bevindingen in het controlerapport.

Beoordeling van het geschil

15. In artikel 8, eerste lid, van de Wet OB is bepaald dat de belasting wordt berekend over de vergoeding. In het tweede lid is bepaald dat de vergoeding het totale bedrag is dat - of voor zover de tegenprestatie niet in een geldsom bestaat, de totale waarde van de tegenprestatie welke - ter zake van de levering of de dienst in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting niet daaronder begrepen.

16. In artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel i, onder 2º, van de Wet OB is bepaald dat handelingen, bemiddeling daaronder begrepen doch uitgezonderd bewaring en beheer, inzake effecten en andere waardepapieren met uitzondering van documenten die goederen vertegenwoordigen, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van de belasting zijn vrijgesteld.

17. In overweging 25 van het arrest van 5 juli 2012, C-259/11, DTZ/Zadelhoff vof (ECLI:EU:C:2012:423), heeft het Hof van Justitie van de EU (HvJ) het volgende overwogen:

“Uit de rechtspraak van het Hof volgt immers dat overeenkomstig de doelstellingen van het btw-stelsel om de rechtszekerheid te garanderen en de belastingheffing te vergemakkelijken, er, uitzonderingsgevallen daargelaten, moet worden afgegaan op de objectieve aard van de handeling (zie in die zin arrest van 6 april 1995, BLP Group, C‑4/94, Jurispr. blz. I‑983, punt 24, en arrest SKF, reeds aangehaald, punt 47).”

Het HvJ heeft verder meermaals geoordeeld, dat de economische realiteit een fundamenteel criterium voor de toepassing van het gemeenschappelijke stelsel van btw is (zie onder meer overweging 39 in het arrest van 7 oktober 2010, C-53/09, Loyalty Management UK en Baxi Group, ECLI:EU:C:2010:590). In het arrest van 20 juni 2013, C-653/11, Paul Newey, ECLI:EU:C:2013:409 heeft het HvJ voor recht verklaard dat contractuele bepalingen weliswaar een in aanmerking te nemen factor zijn, maar dat aan die contractuele bepalingen kan worden voorbijgegaan wanneer blijkt dat zij niet de economische en commerciële realiteit weergeven, maar een zuiver kunstmatige constructie vormen die geen verband houdt met de economische realiteit.

18. De objectieve aard van de hier van belang zijnde handeling is dat eiseres een pakket aandelen heeft verkocht en dat zij daarvoor een vergoeding van € 4.400.000 heeft bedongen. De bewijslast dat in onderhavig geval reden is niet uit te gaan van wat volgens de akte de objectieve aard van de handelingen is, rust op verweerder. Verweerder is daarin, met de verwijzing naar het bepaalde in artikel 4 onder lid 2 van de akte en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, niet geslaagd. Uit de desbetreffende passage in de akte volgt slechts dat D gedurende 10 jaar zijn kennis en contacten niet mag gebruiken zonder eerst W BV daarin te kennen en haar de gelegenheid te bieden van eventueel daaruit voortvloeiende aanbiedingen gebruik te maken. Anders dan verweerder stelt, valt hieruit niet af te leiden dat de bij de verkoop tot stand gekomen overdrachtsprijs betrekking heeft op het door eiseres en of D beschikbaar (blijven) stellen van kennis en belangrijkste klantcontacten aan W BV. Dat D ook bij de G transactie betrokken was, is het logische gevolg van de overeenkomst die in 2013 is gesloten waarin ook expliciet een vergoeding is overeengekomen. Uit de tot de stukken behorende uitspraken van de rechtbank Rotterdam en uit de in het rapport opgenomen verklaringen die zijn afgelegd in het kader van derdenonderzoeken volgt evenmin dat de akte feitelijk ziet op dienstverlening door D.

19. Dat volgens verweerder de vergoeding van € 4.400.000 niet is gebaseerd op de werkelijke waarde van de aandelen, leidt niet tot een ander oordeel. Kennelijk is dit het bedrag dat de kopers, gezien het bepaalde in de akte en gezien het feit dat zij reeds aandeelhouder waren in T BV, bereid waren voor de aandelen te betalen.

20. Gelet op het voorstaande is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Daarmee behoeven de overige stellingen van eiseres geen behandeling.

Proceskosten

21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.482 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

22. De rechtbank vindt geen aanleiding om af te wijken van de forfaitaire vergoeding van het Besluit. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding naar de werkelijke kosten is grond indien verweerder het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden of indien hij in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Het enkele feit dat partijen van mening verschillen over de kwalificatie van de feiten en dat D het onderzoek van verweerder als zeer onprettig heeft ervaren, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder een dergelijk verwijt kan worden gemaakt. Eiseres heeft voorts haar stelling dat verweerder met het instellen van derdenonderzoeken haar netwerk heeft geruïneerd, onvoldoende geconcretiseerd en niet met stukken onderbouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat het verweerder is toegestaan om een controle in te stellen en daarmee samenhangend derdenonderzoeken uit te voeren.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag en de daarmee samenhangende rentebeschikking;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.482;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. T. van Rij en mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.

Rechtsmiddel