Rechtbank Den Haag, 27-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7057, AWB - 16 _ 4660
Rechtbank Den Haag, 27-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7057, AWB - 16 _ 4660
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 juni 2017
- Datum publicatie
- 11 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:7057
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 4660
Inhoudsindicatie
verweerder heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag de door eiseres gevormde herinvesteringsreserve terecht tot de winst gerekend.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/4660
(gemachtigde: C. Heins),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbare winst van € 526.796.
Gelijktijdig met die aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 2.460, en is bij beschikking een bedrag van € 23.705 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij besluit van 13 januari 2016 is de verzuimboete verlaagd naar € 500.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2016 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017.
Namens eiseres zijn ter zitting verschenen [persoon 1] en haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon 2] en drs. C.H. Chung.
Overwegingen
Feiten
1. In 2003 heeft eiseres met de verkoop van activa een boekwinst behaald.
Deze boekwinst is toegevoegd aan een herinvesteringsreserve. In 2006 heeft eiseres met de verkoop van activa eveneens een boekwinst behaald. Ook deze boekwinst is toegevoegd aan een herinvesteringsreserve.
2. Over de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft eiseres geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend. Verweerder heeft voor elk van deze jaren ambtshalve aanslagen opgelegd. De belastbare winst is daarbij ambtshalve vastgesteld op respectievelijk € 5.000, € 20.000 en € 25.000.
3. Bij brief met dagtekening 19 april 2013 heeft eiseres verzocht om een ambtshalve vermindering van de ambtshalve aanslag 2009 met dagtekening 24 maart 2012. Als bijlage bij dit verzoek heeft eiseres een afschrift van de aangifte vennootschapsbelasting 2009 gevoegd. Verweerder heeft het verzoek om een ambtshalve vermindering afgewezen.
Verweerder heeft gelijktijdig aangegeven dat naar aanleiding van de overgelegde aangifte vennootschapsbelasting en de daarin opgenomen herinvesteringsreserve een navorderingsaanslag zal worden opgelegd nu deze tot de belastbare winst dient te worden gerekend.
Geschil 4. In geschil is of verweerder over een nieuw feit beschikte voor het opleggen van de navorderingsaanslag en of verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslag de herinvesteringsreserve terecht heeft toegevoegd aan de winst.
5. Eiseres neemt, zakelijk weergegeven, primair het standpunt in dat verweerder niet tot navordering over kon gaan omdat er geen sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Subsidiair stelt eiseres dat de herinvesteringsreserve terecht is gevormd. Meer subsidiair stelt eiseres dat er in 2009 nog € 144.417 aan de herinvesteringsreserve moet worden toegevoegd. Meer subsidiair stelt eiseres voorts dat het verzoek om een ambtshalve herziening van de aanslag vennootschapsbelasting 2007 ten onrechte is afgewezen.
6. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
Nieuw feit
7. Op grond van artikel 3.54, eerste lid, van de Wet IB 2001 kan, indien bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voorgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve). Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt een herinvesteringsreserve, bijzondere omstandigheden daargelaten.
8. Op grond van artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Awr kan de inspecteur indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte tot een te laag bedrag is opgelegd, de te weinig geheven belasting navorderen. Op grond van artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de Awr kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond tot navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
9. Eiseres heeft gesteld dat verweerder reeds bij het opleggen van de ambtshalve aanslag de herinvesteringsreserve tot de belastbare winst had moeten rekenen nu het voor verweerder op grond van de aangifte vennootschapsbelasting 2006 duidelijk had moeten zijn dat de herinvesteringsreserve uiterlijk in 2009 diende vrij te vallen.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen helderheid heeft kunnen verschaffen over de herkomst van de in de aangifte vennootschapsbelasting opgenomen herinvesteringsreserve. In de aangifte is immers opgenomen een bedrag van € 101.348 uit 2003 en een bedrag van € 374.086 uit 2006. Ter zitting heeft eiseres echter onder verwijzing naar jaarstukken verklaard dat het bedrag uit 2003 in 2006 aan de winst is toegevoegd en in 2006 een toevoeging aan de herinvesteringsreserve heeft plaatsgevonden van € 475.434. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder beschikt over een nieuw feit maakt dat echter naar het oordeel van de rechtbank niet uit. Weliswaar dient een herinvesteringsreserve - indien deze niet is afgeboekt op een nieuw aangeschaft bedrijfsmiddel - in beginsel vrij te vallen in het derde jaar nadat deze is ontstaan, maar bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden kan deze termijn ook worden verlengd. Het viel dus niet uit te sluiten dat er (nog) geen aanleiding was de herinvesteringsreserve in 2009 te laten vrijvallen, zodat deze door verweerder terecht niet in de ambtshalve aanslag is betrokken. Verweerder beschikte daarom naar het oordeel van de rechtbank nadien over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde.
Vrijval herinvesteringsreserve
11. Voor de vorming van een herinvesteringsreserve ter zake van de vervreemding van een bedrijfsmiddel is op grond van artikel 3.54, eerste lid, van de Wet IB 2001 vereist dat bij de belastingplichtige een voornemen tot herinvestering als bedoeld in die bepaling bestaat. De keuze voor de vorming van een herinvesteringsreserve dient eerst te blijken uit de balans van het jaar waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden. Het voornemen tot herinvestering moet dan ook op balansdatum aanwezig zijn (zie Hoge Raad 18 juni 1980, nr. 19288, ECLI:NL:HR:1980:AW9959, BNB 1980/234 en Hoge Raad 9 november 2012, nr. 11/05078, ECLI:NL:HR:2012:BX6705).
12. Een vervangingsvoornemen moet uit de feiten en omstandigheden kunnen worden opgemaakt. Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat terecht een herinvesteringsreserve kon worden gevormd. Een algemene verklaring of de enkele intentie dat het vervangingsvoornemen aanwezig is, is daartoe niet voldoende. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen begin van bewijs heeft overgelegd voor haar stelling dat zij op de balansdatum 31 december 2003, 31 december 2006 danwel 31 december 2009 een voor de vorming van een herinvesteringsreserve vereist concreet voornemen tot herinvesteren had. De stelling van eiseres dat herinvestering in de sector waarin zij opereerde als gevolg van de economische crisis jarenlang vrijwel onmogelijk was omdat nauwelijks financiering was te krijgen, is te algemeen van aard, verder niet met stukken onderbouwd en doet niet af aan het bovenstaande waarin is geoordeeld dat van enig concreet herinvesteringsvoornemen niet is gebleken. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder de herinvesteringsreserve terecht in de navorderingsaanslag heeft betrokken al dan niet met toepassing van de foutenleer. Voor een toevoeging aan de herinvesteringsreserve in 2009 van € 144.417 - zoals eiseres meer subsidiair nog heeft betoogd - ziet de rechtbank gelet op het vorenstaande evenmin aanleiding.
Belastingjaar 2007
13. Ten aanzien van het meer subsidiaire standpunt van eiseres waarbij zij verzoekt om een oordeel over het afwijzen van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag vennootschapsbelasting 2007 overweegt de rechtbank dat tegen een dergelijke afwijzing geen bezwaar en beroep openstaat en deze dan ook niet aan het oordeel van de belastingrechter is onderworpen.
Verzuimboete
14. Aan eiseres is een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte van € 2.450, welke is gematigd tot € 500. Eiseres heeft niet weersproken dat zij de aangifte niet tijdig heeft ingediend. Ook overigens heeft zij met betrekking tot de boete niets aangevoerd. De rechtbank is niet gebleken van feiten die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de boete ten onrechte of tot een onjuist bedrag is opgelegd. Evenmin zijn feiten gesteld of gebleken die aanleiding zouden kunnen zijn voor een verdere matiging van de boete. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.