Rechtbank Den Haag, 30-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7324, AWB - 17 _ 504
Rechtbank Den Haag, 30-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7324, AWB - 17 _ 504
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 juni 2017
- Datum publicatie
- 13 oktober 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:7324
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 504
Inhoudsindicatie
Beroep gegrond
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/504
(gemachtigde: mr. L.C. de Jager),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, alsmede bij daartoe strekkende beschikkingen een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 9 december 2016 de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Omdat deze stukken niet uiterlijk tien dagen voor de zitting zijn ingediend heeft de rechtbank deze tardief verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .
Overwegingen
1. Eiseres drijft een onderneming waarvan de activiteiten bestaan uit het verhuren en verkopen van logistieke internet-, alarm- en camerasystemen. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in een controlerapport dat op 1 september 2015 aan eiseres is uitgereikt en dat in kopie tot de gedingstukken behoort. Paragraaf 3.3 van het controlerapport bevat het volgende overzicht:
Herberekening Omzetbelasting
2010 2011 2012 2013 2014 totaal
Aansluitingsverschillen € 3.053 € 511 € 10.999 € 7.548 € 14.433 € 36.544
Factuur [I] € 9.500 € 9.500
Factuur [II] € 842 € 842
Factuur [III] € 71 € 71
Voorbelasting zonder facturen € 3.182 € 1.330 € 2.381 € 2.711 € 1.110 € 10.714
Dubieuze debiteuren € 9.999 € 8.740 € 18.739
Totaal € 6.235 € 11.840 € 32.533 € 32.533 € 15.543 € 76.410
In paragraaf 3.2.6 van het controlerapport wordt over de correcties met betrekking tot de post “Dubieuze debiteuren” onder meer het volgende opgemerkt:
“[Eiseres] heeft via een memoriaal boeking de correctie voorziening debiteuren als voorbelasting in aftrek gebracht. De omzetbelasting inzake oninbare debiteuren kan alleen door inzending van een separaat verzoek worden teruggevraagd, indien er aan de voorwaarde van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt voldaan. (…).
Via een separaat, vormvrij verzoek kan de omzetbelasting die begrepen is in oninbare vorderingen teruggevraagd kan worden bij de Belastingdienst. U zal dan wel aannemelijk moeten maken dat de vordering die u heeft, niet betaald is en niet betaald zal worden. (…)
[Eiseres] heeft tot nu toe niets aannemelijk gemaakt. Daarom accepteer ik de door [eiseres] in aftrek gebrachte voorbelasting op oninbare vorderingen niet.”
2. In hoofdstuk 4 van het controlerapport wordt aangekondigd dat aan eiseres naheffingsaanslagen en vergrijpboeten zullen worden opgelegd. In paragraaf 4.1 wordt het opleggen van vergrijpboeten als volgt gemotiveerd:
“De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik deze vergrijpboete opleg betreffen:
De aangegeven omzetbelasting wijkt elk jaar substantieel af van de verschuldigde omzetbelasting volgens de financiële administratie van de vennootschap.
Hierdoor wordt jaarlijks veel te weinig omzetbelasting afgedragen
Deze onjuistheden komen voor bij meerdere vennootschappen waarvan de heer (…) middellijk dan wel onmiddellijk aandeelhouder en/of bestuurder is. Kennelijk is er sprake van een trend.
In uw geval heeft u zeer onzorgvuldig gehandeld en hebt u de belasting die u moest afdragen niet of niet volledig afgedragen. U had moeten begrijpen dat dit risico bestond. Te meer omdat de financiële administratie in eigen beheer wordt gevoerd en de aangiften in eigen beheer worden gedaan.
Daarnaast heeft belastingplichtige ten onrechte omzetbelasting van privé verbouwingskosten en een privé reis in aftrek gebracht. U had moeten begrijpen dat u deze belasting niet in aftrek kan brengen.
Tot slot heeft de belastingplichtige voorbelasting in aftrek gebracht die niet door facturen wordt gedekt. Tevens is niet komen vast te staan dat deze kosten zakelijke uitgaven zijn geweest. U had moeten weten dat u deze omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.
Ik ben daarom van mening dat er sprake is van een geval van grove schuld. De vergrijpboete bedraagt 25%.”
3. Met dagtekening 1 september 2015 heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en de beide beschikkingen gegeven. De aanslag is groot € 18.075, de boete bedraagt € 4.518 en er is € 2.250 heffingsrente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag met de beide beschikkingen is op 1 september 2015, samen met het controlerapport, door de belastingdeurwaarder aan eiseres uitgereikt. Direct na het uitreiken is door de ontvanger een dwangbevel betekend en is executoriaal beslag gelegd op goederen van eiseres en is conservatoir beslag gelegd op goederen van de bestuurder in verband met een aansprakelijkstelling.
Geschil 4. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en of daarbij het recht op verdediging van eiseres is geschonden. Voor wat betreft de naheffingsaanslag is uitsluitend de correctie met betrekking tot oninbare vorderingen (dubieuze debiteuren) in geschil. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken.
5. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en, naar de rechtbank begrijpt, tot vermindering van naheffingsaanslag tot € 8.076 (€ 18.075 -/- € 9.999), tot dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente en tot verval, dan wel tot vermindering van de boete.
6. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
7. Aangaande het beroep van eiseres op haar recht op verdediging overweegt de rechtbank dat schending van dit recht alleen dan leidt tot vernietiging van het bestreden besluit als aannemelijk is dat zonder schending van dit recht de procedure tot het nemen van het besluit tot een andere uitkomst zouden hebben geleid. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat dit het geval is zijn echter gesteld noch gebleken. Hoewel de naheffingsaanslag en de boetebeschikking tegelijk met het controlerapport aan eiseres zijn uitgereikt, is niet aannemelijk dat die anders zouden luiden als eiseres eerst haar visie op de uitkomsten van het boekenonderzoek had kunnen geven. Verder is eiseres tijdens de bezwaarfase ruim in de gelegenheid gesteld haar bezwaren kenbaar te maken en heeft zij van die gelegenheid, zowel schriftelijk als tijdens de hoorzitting op 21 juni 2016, ook uitvoerig gebruik gemaakt. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat, zo al sprake zou zijn van schending van het recht op verdediging, niet is gebleken dat eiseres daarvan enig nadeel heeft ondervonden. Voor vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking op deze grond is dan ook geen aanleiding.
8. Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) wordt op verzoek teruggaaf verleend van de belasting ter zake van leveringen en diensten, voor zover de vergoeding niet is en niet zal worden ontvangen. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wet OB geschiedt een verzoek om teruggaaf bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan en op grond van het achtste lid wordt op het verzoek beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.
9. Vast staat dat eiseres de omzetbelasting die zij in rekening heeft gebracht ter zake van vergoedingen waarvan zij stelt dat zij die niet zal ontvangen, als voorbelasting in aftrek heeft gebracht. De rechtbank overweegt dat alleen de belasting die wordt genoemd in artikel 15 van de Wet OB voor aftrek in aanmerking komt. De belasting die op grond van artikel 29 kan worden teruggevraagd wordt in dat artikel niet genoemd. Eiseres heeft deze belasting dus ten onrechte als voorbelasting in aftrek gebracht en die is door verweerder daarom terecht nageheven. De rechtbank stelt overigens vast dat eiseres geen feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan kan worden aangenomen dat de desbetreffende vergoedingen niet zullen worden ontvangen. Verweerder heeft de voorbelasting daarom terecht gecorrigeerd.
10. De rechtbank merkt nog op dat partijen zich ter zitting hebben uitgelaten over de uitleg en toepassing van het besluit van de Staatssecretaris van 12 februari 2009, nr. CPP2009/263M, Stcrt. nr. 32. Dit behoeft echter geen beoordeling, omdat dat besluit ingaat op de gevolgen en mogelijke correctie van ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting. Dit besluit heeft geen betrekking op omzetbelasting die terecht in rekening is gebracht maar onder bepaalde omstandigheden die zich later voordoen, kan worden teruggevraagd op grond van artikel 29 van de Wet OB.
11. Aangaande de boete overweegt de rechtbank dat de bewijslast van het beboetbare feit op verweerder rust. Met de in 2 geciteerde gronden voor het opleggen van de boete heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende bewezen dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is geheven of teveel belasting is teruggevraagd. De opgelegde vergrijpboete bedraagt 25 procent van het gehele bedrag aan nageheven omzetbelasting. Het door verweerder aangevoerde bewijs ziet echter alleen op de aansluitverschillen en op belasting die zonder de daarvoor vereiste facturen als voorbelasting in aftrek is gebracht. De door verweerder omschreven feiten bevatten geen enkele verwijzing naar de correctie “Dubieuze debiteuren”. De rechtbank is daarom van oordeel dat, voor zover de boete betrekking heeft op die correctie, verweerder niet heeft bewezen dat hierbij sprake is van grove schuld van eiseres. Voor zover betrekking hebbend op dit onderdeel van de naheffingsaanslag, is de boete, naar het oordeel van de rechtbank, daarom ten onrechte opgelegd. In zoverre is het beroep dus gegrond en dient de boete te worden verminderd tot € 2.019 ((25% van (€ 18.075 -/- € 9.999)).
12. Tegen de heffingsrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Dat de heffingsrente ten onrechte of naar een onjuist bedrag in rekening is gebracht is gesteld noch gebleken.
13. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard, dient de boete te worden verminderd en dienen de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking te worden gehandhaafd.
Proceskosten
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.482 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de boete tot € 2.019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.482;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.